Wees wijs — gedraag uzelf als een mindere
„Wie zich als een mindere onder u allen gedraagt, die is groot.” — Luk. 9:48.
1, 2. (a) Wie behoorden tot de meest bevoorrechte mensen die ooit op aarde hebben geleefd, en waarom? (b) Maar welk probleem deed zich vreemd genoeg toch herhaaldelijk onder hen voor?
WIE behoorden tot de meest bevoorrechte mensen die ooit op aarde hebben geleefd? Hiertoe moeten ongetwijfeld de twaalf discipelen van Jezus Christus, die hij als apostelen uitkoos, gerekend worden. Wat waren zij bevoorrecht om hem te mogen vergezellen toen „hij van stad tot stad en van dorp tot dorp [trok], terwijl hij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikte en bekendmaakte”! (Luk. 8:1) Wat moet het hun een genoegen geschonken hebben Jezus’ toespraken te horen, zoals de Bergrede, en hem het ene wonder na het andere te zien verrichten! Gaf Jezus hun bovendien niet voortdurend persoonlijk onderricht? Ja, inderdaad.
2 Vreemd genoeg redetwistten deze bijzonder begunstigde personen toch herhaaldelijk onder elkaar over de vraag wie het hoofd of de belangrijkste onder hen was. Geen van hen wilde zich als een mindere gedragen. Droeg deze wedijver tot vrede, harmonie en geluk bij? Behaagde hun houding Jehovah God? Volgden zij een verstandige handelwijze? Beslist niet, want wat zei Jezus bij een zekere gelegenheid tot hen? Na een jong kind naast zich te hebben gezet, zei hij tot hen: „Al wie dit jonge kind ontvangt op basis van mijn naam, ontvangt ook mij, en al wie mij ontvangt, ontvangt ook hem die mij heeft uitgezonden. Want wie zich als een mindere onder u allen gedraagt, die is groot.” — Luk. 9:48.
3. Wat zijn enkele wereldse voorbeelden van onwil om zich als een mindere te gedragen?
3 Wie zijn thans zo verstandig om er tevreden mee te zijn zich als minderen te gedragen? Heel weinig mensen! Daarom is er in deze oude wereld zo veel verwarring, wedijver, twist en oorlog. Natiën en blokken van natiën blijven met elkaar wedijveren, want elk wil de toppositie innemen en de belangrijkste, de machtigste, zijn. Daarom zadelen natiën hun mensen met enorme bewapeningskosten op. En is veel van de agitatie door de vrouwenbeweging niet puur een weigering van de zijde van haar leden om zich als minderen te gedragen vergeleken bij hun mannelijke tegenhangers? En hebben ook veel hedendaagse jongeren niet met hetzelfde probleem te kampen? Zij ergeren zich over de rol van degenen die wegens hun leeftijd boven hen staan; zij willen zich niet als minderen gedragen ten opzichte van hun ouders. Heeft al deze onwil om zich als een mindere te gedragen, geluk gebracht? Is deze houding verstandig? Verre van dat!
VAN BIJBELSE VOORBEELDEN LEREN
4. Wie was de eerste persoon die zo’n hoge dunk van zichzelf had, en wat blijkt hieruit?
4 Dat het dwaas is zich niet als een mindere te willen gedragen, blijkt uit het feit dat alle moeilijkheden in de wereld zijn begonnen doordat een zekere engel weigerde zich aldus te gedragen. Waarom kan dit worden gezegd? Omdat die engel, die onze eerste ouders op de weg naar zonde en de dood leidde, tijdens de derde verzoeking waaraan hij de Zoon van God in de wildernis blootstelde, zijn ware motieven onthulde. Bij die gelegenheid bood hij Jezus alle koninkrijken van de wereld aan indien hij slechts één daad van aanbidding voor Satan zou verrichten. Wat bleek hieruit? Dat Satan gelijk wilde zijn aan Jehovah God, dat hij zich niet als een mindere wilde gedragen ten opzichte van Hem. Dit blijkt uit Jezus’ antwoord aan Satan: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” Wegens Satans onwil om zich als een mindere te gedragen, overlaadde hij zichzelf met schande en oneer en zal hij uiteindelijk tenietgedaan worden. — Matth. 4:8-10; Hebr. 2:14.
5. (a) Hoe gaf Eva er blijk van dat zij zich niet als een mindere wilde gedragen? (b) Waaruit blijkt dat Kaïn dezelfde geestesgesteldheid bezat?
5 Was de reden waarom Eva voor Satans sluwheid zwichtte en Jehovah God ongehoorzaam werd, ook niet haar onwil om zich als een mindere te gedragen? Satan verzekerde haar dat zij, door de verboden vrucht te eten, als God zou worden en zelf zou kunnen beslissen wat goed en kwaad was (Gen. 3:5). Dat Eva zich niet als een mindere wilde gedragen, bleek fataal voor haar te zijn. En hoe stond het met haar eerstgeboren zoon? Heeft Kaïn zijn broer Abel niet vermoord omdat hij het eenvoudig niet kon opbrengen zich ten opzichte van hem als een mindere te gedragen? Zo ergerlijk was het voor Kaïn dat aan Abel de voorkeur werd gegeven. Deze trotse geesteshouding leidde ertoe dat Kaïn als de eerste menselijke moordenaar werd verbannen. — Gen. 4:1-16.
6. Hoe werd onwil om zich als een mindere te gedragen getoond door (a) Jozefs halfbroers? (b) Aäron en Mirjam? (c) Korach, Dathan en Abiram?
6 Vervolgens waren er de halfbroers van Jozef. Omdat hun vader Jakob de voorkeur gaf aan Jozef — aangezien hij de zoon van zijn lievelingsvrouw, Rachel, was — werden zij zo vervuld van bittere vijandschap dat zij zich geen rust gunden voordat zij zich van hem hadden ontdaan (Gen. 37:3-35). Na verloop van tijd hadden ook zij redenen om spijt te hebben van hun handelwijze. Jaren later wilden zelfs Mirjam en Aäron zich niet als minderen gedragen ten opzichte van hun jongere broer Mozes. Zij klaagden: „Heeft Jehovah soms alleen door Mozes gesproken? Heeft hij ook niet door ons gesproken?” Maar zoals verder uit het verslag blijkt, luisterde Jehovah God. Hij was erg misnoegd over hun geesteshouding, want hij zei tot de twee klagers: „Hoort alstublieft mijn woorden. . . . Aan [mijn knecht Mozes] wordt mijn gehele huis toevertrouwd. Van mond tot mond spreek ik tot hem. . . . Waarom hebt gij dan niet gevreesd tégen mijn knecht, tégen Mozes te spreken?” Jehovah God was zo misnoegd, dat hij Mirjam met melaatsheid sloeg. En dan waren er ook nog Korach, Dathan en Abiram, die zich er in nog ernstiger mate tegen verzetten zich als minderen te gedragen, hetgeen zij met hun leven hebben moeten bekopen. — Num. 12:1-15; 16:1-35; 26:9-11.
7, 8. (a) Met welke twee koningen liep het slecht af omdat zij zich niet als minderen wilden gedragen? (b) Welke voorbeelden hebben wij in apostolische tijden?
7 Nog een dienstknecht van Jehovah God die hier moeilijkheden mee had, was koning Saul. Hij kon het gewoon niet uitstaan de vrouwen van Israël te horen zingen: „Saul heeft zijn duizenden verslagen, en David zijn tienduizenden.” Saul werd hier zo woedend over, dat hij vanaf die dag ’David voortdurend met wantrouwen aanzag’, terwijl hij hem zelfs als een hond achtervolgde in zijn pogingen zich van hem te ontdoen. Hoe bitter werd Sauls leven omdat hij zich in dit opzicht niet als een mindere wilde gedragen ten opzichte van David! (1 Sam. 18:7-9; 31:3-6) Vervolgens was er koning Uzzía. Zijn militaire successen, die inderdaad groot waren, maakten hem hooghartig. Aangezien hij nu dus zo onverstandig werd er niet meer tevreden mee te zijn slechts als koning dienst te verrichten, door staatsaangelegenheden te behartigen en zich als een mindere te gedragen met betrekking tot de priesterschap, wilde hij gelijk zijn aan de priesters, door tempeldienst te verrichten. Uzzía’s aanmatigende houding had tot gevolg dat Jehovah God hem met melaatsheid sloeg. Hij stierf als een melaatse. — 2 Kron. 26:16-21; Spr. 11:2.
8 De christelijke Griekse Geschriften hebben ons reeds attent gemaakt op het probleem dat de twaalf apostelen hadden toen zij Jezus nog bij zich hadden en geen van hen bereid was zich als een mindere te gedragen. Er zij echter opgemerkt dat wij niets van deze aard over hen lezen nadat zij met Pinksteren Gods heilige geest hadden ontvangen. Andere eerste-eeuwse christenen worstelden echter wel met dit probleem. Het schijnt dat de christenen in Korinthe, althans sommigen van hen, er niet tevreden mee waren zich als minderen te gedragen ten opzichte van de apostel Paulus. En de apostel Johannes achtte het noodzakelijk Diótrefes ernstig te berispen omdat hij de eerste plaats wilde bekleden en datgene wat de apostel Johannes de christenen destijds te vertellen had, niet met achting ontving. — 2 Kor. 10:1-11; 12:5-9; 3 Joh. 9, 10.
WAAROM HET PROBLEEM?
9. Wat ligt aan de onwil om zich als een mindere te gedragen, ten grondslag?
9 Waarom is dit probleem gedurende de gehele geschiedenis van de mens zo op de voorgrond getreden en heeft het niet alleen invloed uitgeoefend op wereldlingen, natiën en afzonderlijke personen, maar zelfs op dienstknechten van Jehovah God? Dit komt door overgeërfde zelfzucht. Wij lezen hierover in Genesis 8:21: „De neiging van ’s mensen hart is slecht van zijn jeugd af.” Als gevolg hiervan is „het hart . . . verraderlijker dan iets anders en niets ontziend. Wie kan het kennen?” — Jer. 17:9.
10-12. Welke voorbeelden tonen aan in welke situaties en waarom dit probleem rijst?
10 Over het algemeen hebben getuigen van Jehovah er niet veel moeite mee zich als minderen te gedragen ten opzichte van degenen die duidelijk een hogere positie bekleden. Het probleem begint zich echter voor te doen wanneer het erop aankomt zich als minderen te gedragen onder hun gelijken, onder degenen die min of meer op hetzelfde peil staan als zij. Zo had bijvoorbeeld geen van de twaalf apostelen er moeite mee zich als een mindere te gedragen ten opzichte van zijn Meester, Jezus Christus. Maar als het erop aankwam zich te vergelijken met een van de andere elf apostelen, dan ontstonden er problemen. Niemand wilde zich onder de andere apostelen als een mindere gedragen!
11 Zo kan er ook in deze tijd in de christelijke gemeente enige wedijver bestaan; ook zou een zekere vrouwelijke jaloezie de kop kunnen opsteken, vooral onder degenen die ongeveer dezelfde talenten hebben of voordelen genieten. Dit schijnt de situatie geweest te zijn tussen twee christelijke vrouwen in de gemeente Filippi, als gevolg waarvan de apostel Paulus schreef: „Euódia vermaan ik en Syntyche vermaan ik gelijkgezind te zijn in de Heer. Ja, ook u, echte jukgenoot, verzoek ik: blijf deze vrouwen bijstaan, die zijde aan zijde met mij hebben gestreden voor het goede nieuws, evenals . . . de overigen van mijn medewerkers” (Fil. 4:2, 3). Naar alle waarschijnlijkheid waren deze beide zusters juist bijzonder bekwame en ijverige predikers van het „goede nieuws”, zodat er een geest van wedijver in hun hart ontstond waardoor wrijving werd veroorzaakt.
12 Evenzo kunnen er af en toe problemen ontstaan onder broeders die dezelfde aanstelling hebben. In de christelijke organisatie hebben dienaren in de bediening er over het algemeen geen moeite mee zich als minderen te gedragen ten opzichte van de ouderlingen; ouderlingen ten opzichte van de kringopziener; kringopzieners ten opzichte van de districtsopziener, enzovoort. De moeilijkheid doet zich echter voor in de verhouding onder gelijken, wanneer het erom gaat of dienaren in de bediening bereid zijn zich als minderen te gedragen ten opzichte van andere dienaren in de bediening, ouderlingen ten opzichte van andere ouderlingen in een bepaalde gemeente, enzovoort.
AARDSE, DIERLIJKE, DEMONISCHE WIJSHEID
13-15. Waarom kan twistgierigheid en jaloezie worden omschreven als (a) aardse wijsheid? (b) dierlijke wijsheid?
13 Omdat velen als gevolg van menselijke onvolmaaktheid niet bereid zijn zich als minderen te gedragen, achtte de discipel Jakobus het noodzakelijk te schrijven: „Indien gij bittere jaloezie en twistgierigheid in uw hart hebt, snoeft en liegt niet tegen de waarheid. Dit is niet de wijsheid die van boven neerdaalt, maar ze is aards, dierlijk, demonisch. Want waar jaloezie en twistgierigheid zijn, daar is wanorde en allerlei verachtelijks.” — Jak. 3:14-16.
14 Hoe waar zijn de woorden van de discipel Jakobus toen hij zei dat jaloezie en twistgierigheid aards, dierlijk en demonisch zijn! Een dergelijke houding is aards, materialistisch, het kenmerk van zelfzuchtige, onvolmaakte mensen en is tegenovergesteld aan datgene wat van boven komt en hemels is. Deze geesteshouding is bovendien dierlijk, aangezien dieren erdoor worden gekenmerkt. Ethologen, die dieren in hun natuurlijke omgeving bestuderen, hebben onder verschillende dieren, zoals koeien en kippen, ontdekt wat bekendstaat als de „sociale rangorde” of „pik-orde”, waarin bepaalde dieren altijd vóór andere dieren komen.
15 Enkele jaren geleden maakte de pers bijvoorbeeld melding van een circusnummer met twaalf tijgers in de stad New York. Toen het nummer was afgelopen en de tijgers naar de gang liepen die naar hun kooien leidde, beet Rajah, de leider onder de tijgers, Ila, een tijgerin, plotseling in de keel. Tegen de tijd dat de oppassers de twee uit elkaar hadden weten te halen, had de tijgerin een dodelijke wond opgelopen. Wat was er fout gegaan? In plaats dat ze haar plaats had bewaard achter Rajah, was ze zo aanmatigend geweest om vóór hem uit te gaan lopen, waardoor Rajah zo woedend was geworden dat hij haar aanviel. Dat ze zich niet als een mindere had willen gedragen, kostte haar het leven.
SCHITTERENDE VOORBEELDEN VAN MOZES, JEZUS EN PAULUS
16. Welk schitterende voorbeeld van bereidheid zich als een mindere te gedragen heeft Mozes gegeven?
16 Een van Jehovah’s dienstknechten uit de oudheid die zich op een in het oog springende wijze als een mindere gedroeg, was Mozes. Wat is hij op een grootse wijze door Jehovah God gebruikt: om getuigenis af te leggen aan Farao, om de tien plagen over Egypte te laten komen, om de wateren van de Rode Zee te scheiden en om zijn volk op bovennatuurlijke wijze van water te voorzien! Maar ondanks al deze voorrechten en de belangrijkheid die hem daardoor werd toegekend, lezen wij dat „de man Mozes . . . verreweg de zachtmoedigste van alle mensen [was] die op de oppervlakte van de aardbodem waren”. Wegens zijn bereidheid zich als een mindere te gedragen, maakte Jehovah God hem groot in de ogen van de wereld alsook in de ogen van zijn eigen volk. — Num. 12:3.
17-19. Waaruit blijkt dat Jezus zich als een mindere gedroeg (a) voordat hij naar de aarde kwam? (b) toen hij op aarde was? (c) sinds zijn opstanding en terugkeer naar de hemel?
17 En wat heeft Jezus Christus, de Zoon van God, een schitterend voorbeeld gegeven door zich als een mindere te gedragen! In tegenstelling tot de engel die Satan de Duivel werd, heeft het Woord of de Logos, „alhoewel hij in Gods gedaante bestond, geen gewelddadige inbezitneming . . . overwogen, namelijk om aan God gelijk te zijn”. Hij was gaarne bereid om als een „meesterwerker” dienst te verrichten, terwijl hij bij het voortbrengen van de scheppingswerken nauw met zijn Vader was verbonden. — Spr. 8:30; Joh. 1:1-3, 14; 1 Kor. 11:3; Fil. 2:6-8.
18 Terwijl Jezus op aarde was, bleef hij zich ten opzichte van zijn Vader als een mindere gedragen. Hij zei dan ook dat ’de Vader groter was dan hij’ en dat niemand goed was dan God alleen (Luk. 18:19; Joh. 14:28). Toen Jezus op aarde was, gedroeg hij zich zelfs als een mindere ten opzichte van medemensen door de taak van een dienaar te vervullen. Hij merkte hier zelf over op: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.” Door de voeten van zijn apostelen te wassen, verrichtte hij zelfs de meest slaafse taak. En wat werd hij wegens zijn nederige geestesgesteldheid hoog verheven! — Matth. 20:28; Joh. 13:2-16; Fil. 2:9-11.
19 Sinds zijn opstanding en hemelvaart is Christus zich ten opzichte van zijn Vader Jehovah als een mindere blijven gedragen, zodat hij bereid is geduldig te wachten totdat Jehovah zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten maakt. Na Jezus’ duizendjarige regering, wanneer Jehovah al zijn vijanden onder zijn voeten heeft geplaatst, zal vervolgens „ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die alle dingen aan hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen”. — Ps. 110:1; 1 Kor. 15:25-28.
20, 21. (a) Hoe gaf de apostel Paulus zelf er blijk van in deze opzichten een goede navolger van Jezus Christus te zijn? (b) Wat zal tot nut van ons in het volgende artikel worden uiteengezet?
20 Onder Christus’ volgelingen was vooral de apostel Paulus in dit opzicht een voortreffelijke navolger van Jezus Christus. Ter wille van het „goede nieuws” werd hij de slaaf van allen. Aldus gedroeg hij zich beslist als een mindere (1 Kor. 9:19). Met betrekking tot zijn bedieningsactiviteit, het gebied waar hij moest prediken en ook in leerstellige aangelegenheden gedroeg hij zich als een mindere ten opzichte van het besturende lichaam in Jeruzalem (Hand. 15:2; Gal. 2:7-10). Bij een zekere gelegenheid voelde hij zich verplicht de christelijke gemeente te Korinthe te vragen: „Heb ik een zonde begaan door mij te vernederen opdat gij verhoogd zoudt worden?” Geen wonder dat Jehovah God Paulus’ bediening zo rijkelijk zegende! — 2 Kor. 11:7.
21 Aangezien wij hebben gezien dat het dwaas is wanneer men zich niet als een mindere wil gedragen, terwijl de bereidheid hiertoe een bewijs van wijsheid is, zullen wij deze verstandige handelwijze willen volgen. Wegens onze overgeërfde onvolmaaktheden hebben wij hier hulp bij nodig. In het volgende artikel zullen hulpmiddelen worden genoemd die ons erbij zullen helpen de juiste geesteshouding te verkrijgen.
[Illustratie op blz. 16]
„Toen wendde Aäron zich tot Mirjam, en zie! zij was met melaatsheid geslagen”