„Wie is werkelijk de getrouwe, de beleidvolle beheerder?”
„Wie is werkelijk de getrouwe, de beleidvolle beheerder, die door zijn meester over diens lichaam van bedienden zal worden aangesteld?” — Luk. 12:42.
1. Hoe oud is de vraag waarvoor wij ons gesteld zien, en wat lopen degenen die het antwoord niet te weten komen, mis?
DE VRAAG is nu meer dan 1900 jaar oud. Vele honderdduizenden in deze tijd geloven dat zij het antwoord te weten zijn gekomen. Degenen die dit niet te weten komen, lopen hierdoor voordelen mis die van invloed zijn op hun eeuwige toekomst. De vraag luidt: „Wie is werkelijk de getrouwe, de beleidvolle beheerder, die door zijn meester over diens lichaam van bedienden zal worden aangesteld om hun te rechter tijd hun mate van voedselbenodigdheden te blijven geven?” — Luk. 12:42.
2. (a) Wanneer werd de vraag voor het eerst gesteld, en door wie? (b) Wie dient belangstelling te hebben voor de vraag, en waarom?
2 De vraag werd voor het eerst gesteld in het land Israël, in het Midden-Oosten, en wel in het jaar 32 van onze gewone tijdrekening, in de tijd tussen het Israëlitische loofhuttenfeest in de herfst en het inwijdingsfeest ter herinnering aan de inwijding van hun herbouwde tempel te Jeruzalem in het begin van de winter. Degene die de vraag stelde, is over de gehele wereld een controversiële figuur geworden. Zijn naam is Jezus Christus. Daarom dient vooral de christenheid belangstelling voor zijn vraag te hebben, aangezien ze hem „Heer” noemt en beweert uit vele discipelen van hem te bestaan.
3, 4. (a) Waarvoor hadden degenen die naar Jezus luisterden, belangstelling, en waarvoor behoefden zij volgens Jezus’ woorden dus niet bevreesd te zijn? (b) Welke twee illustraties gaf Jezus betreffende de noodzaak te blijven waken?
3 Volgens het bijbelse verslag werd de onderzoekende vraag gesteld als antwoord op een andere vraag, terwijl ze gericht was tot personen die belangstelling hadden voor de belangrijkste regering die ooit over de aarde opgericht zou worden, het koninkrijk van de Schepper van hemel en aarde, „het koninkrijk Gods”. Daarom had Jezus Christus van tevoren tot zijn Israëlitische luisteraars gezegd: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven. Verkoopt al wat u toebehoort en geeft gaven van barmhartigheid. Maakt u beurzen die niet verslijten, een onuitputtelijke schat in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot verteert. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
4 Houdt uw lendenen omgord en uw lampen brandende, en weest als mensen die op hun meester wachten, wanneer hij van de bruiloft terugkeert, om hem, als hij aankomt en klopt, terstond te kunnen opendoen. Gelukkig zijn de slaven die de meester bij zijn aankomst wakende vindt! Voorwaar, ik zeg u: Hij zal zich omgorden en hen aan tafel doen aanliggen en zal langs komen en hen bedienen. En wanneer hij in de tweede of zelfs in de derde nachtwake aankomt en hen aldus aantreft, gelukkig zijn zij! Maar weet dit, dat als de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, hij voortdurend gewaakt zou hebben en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken. Houdt ook gij u gereed, want de Zoon des mensen komt op een uur dat gij het niet waarschijnlijk acht.” — Luk. 12:32-40.
5. (a) Hoe noemde Petrus Jezus’ waarschuwende woorden, en hoe zou Jezus’ antwoord derhalve genoemd worden? (b) Wat vroeg Petrus over de toepassing van Jezus’ woorden, en welke vraag doet dit rijzen over de toepassing van hetgeen Jezus als antwoord hierop zei?
5 Wat de Heer Jezus Christus daar zei, werd door de apostel Petrus een „gelijkenis” genoemd, want Lukas’ verslag vervolgt met de woorden: „Petrus zei Hem: Heer zegt Gij deze gelijkenis [parabolè] voor ons, of voor allen?” (Luk. 12:41, Petrus-Canisiusvertaling en andere vertalingen). Wat Jezus als antwoord zei, zou dus logischerwijs als een gelijkenis worden beschouwd, waardoor bepaalde werkelijkheden die in de toekomst verwezenlijkt zouden worden, werden afgebeeld of geïllustreerd. Met andere woorden, Jezus’ antwoord in Lukas 12:42-44 maakte deel uit van de gelijkenis van de „trouwe en verstandige beheerder” (Willibrordvertaling). Wanneer wij nu de gelijkenis beschouwen, dienen wij Petrus’ vraag in gedachte te houden, die gezien de context ook voor deze aansluitende gelijkenis geldt. Wij herinneren ons dat Petrus vroeg: „Heer, zegt gij deze gelijkenis tot ons, of ook tot allen?” (Luk. 12:41, Luther-vertaling; Statenvertaling) Wij stellen daarom de vraag: Is deze gelijkenis van de „beheerder” van toepassing op een klasse, een „ons”-klasse, de twaalf apostelen van Jezus Christus, of op iedereen die toen naar Jezus luisterde en, thans, op elke persoon die Jezus’ gelijkenis leest, ongeacht zijn religieuze connecties binnen of buiten de christenheid? Gaat het in de gelijkenis om een klasse of om een individuele persoon?
„ZIJN MEESTER”
6. Door middel van welke gelijkenis gaf Jezus antwoord op Petrus’ vraag?
6 Jezus gaf niet rechtstreeks antwoord op Petrus’ vraag over de voorgaande „gelijkenis” maar sprak als antwoord een andere gelijkenis uit, zeggende: „Wie is werkelijk de getrouwe, de beleidvolle beheerder, die door zijn meester over diens lichaam van bedienden zal worden aangesteld om hun te rechter tijd hun mate van voedselbenodigdheden te blijven geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! Ik zeg u naar waarheid: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” — Luk. 12:42-44, Nieuwe-Wereldvertaling.
7. Wie wordt door de „meester” van de beheerder afgebeeld, en welke houding dienen degenen die met deze „meester” verbonden zijn, derhalve gedurende „het besluit van het samenstel van dingen” aan de dag te leggen?
7 Niemand zal in twijfel trekken dat de „meester” van de getrouwe beheerder een afbeelding is van de verteller van de gelijkenis, de Heer Jezus Christus. In de gelijkenis die aanleiding gaf tot Petrus’ vraag beeldde Jezus zichzelf af als een bruidegom die, gezien de huwelijksfestiviteiten, op een niet van tevoren bepaald uur van de nacht of vroeg in de ochtend naar huis terugkeert (Luk. 12:35-40). Degenen die bij de vervulling van Jezus’ gelijkenis betrokken zijn, dienen derhalve beslist waakzaam te zijn, vooral gedurende het „besluit van het samenstel van dingen”. — Matth. 24:3.
8. Sinds wanneer is Jezus Christus de „meester” over een „lichaam van bedienden”, en hoe worden zij in Openbaring 7:1-8 beschreven?
8 In het geval van de gelijkenis van de beheerder heeft de meester een „lichaam van bedienden”, waar de beheerder zelf ook toe behoort. Dit stemt overeen met het feit dat de verteller van de gelijkenis, de Heer Jezus Christus, in geestelijk opzicht een huisgezin heeft. In Hebreeën 3:4-6 staat hierover geschreven: „Hij die alle dingen heeft gebouwd, is God. En Mozes was als dienaar getrouw in Diens gehele huis, tot een getuigenis van de dingen die later gesproken zouden worden, maar Christus was getrouw als Zoon over Diens huis.” Aan het begin van de natie Israël was de profeet Mozes over het huis van de twaalf stammen Israëls aangesteld. Jezus Christus, als de Grotere Mozes, is sinds Pinksteren in het jaar 33 G.T. tot op heden hoofd over het huis van het geestelijke Israël. Openbaring 7:1-8 onthult dat het „huis” uit 144.000 geestelijke Israëlieten bestaat, die zijn onderverdeeld in twaalf stammen van elk 12.000 personen. Dit „huis” bestaat uit geestelijke zonen van God, evenals hun Hoofd Jezus Christus zelf een geestelijke zoon van God was. Dezen vormen collectief de „kleine kudde”, en zoals Jezus zei, had Jehovah God, de hemelse Vader, er zijn goedkeuring aan gehecht hun het hemelse koninkrijk te geven. — Deut. 18:15-18; Luk. 12:32; Hand. 3:19-23.
9. Indien wordt betoogd dat de „beheerder” een individuele christelijke man is, iemand die in de eerste eeuw G.T. werd aangesteld, op welke moeilijkheid stuiten wij dan met betrekking tot het vaststellen van een definitieve tijd voor de aankomst van de meester?
9 De 144.000 geestelijke zonen van God vormen dus het „lichaam van bedienden” over wie de Meester, de Heer Jezus Christus, de „beheerder” van de gelijkenis aanstelt. De identiteit van die parabolische „beheerder” (oikonomos, Grieks; sochen, Hebreeuws — vertaling door Delitzsch) is onder veel belijdende christenen nog altijd een controversiële kwestie. Indien wij beweren dat de „beheerder” een individuele christelijke man afbeeldt, geraken wij in onoverkomelijke moeilijkheden. De gelijkenis geeft bijvoorbeeld te kennen dat de meester van de beheerder een bepaalde reis gaat ondernemen en na gedurende een onbepaalde tijd afwezig geweest te zijn, op een niet nader bepaald uur weer thuiskomt. In de eerste eeuw G.T. kon geen definitieve tijd worden vastgesteld, want de mensheid beschikte toen niet over moderne gemakken als de telefoon, radiocommunicatie en de snelle reismogelijkheden met vastgestelde dienstregelingen.
10. Welke moeilijkheid rijst er met betrekking tot de kwestie hoe oud een willekeurige christelijke man zou moeten zijn op het tijdstip dat de „meester” zou aankomen?
10 Volgens Jezus’ woorden werd de „beheerder” over het „lichaam van bedienden” aangesteld voordat zijn meester voor zijn reis vertrok. Aangezien de meester van de beheerder een afbeelding vormde van de Heer Jezus Christus, werd zijn „beheerder” dan ook aangesteld voordat Jezus Christus tien dagen vóór het joodse pinksterfeest in 33 G.T. vertrok doordat hij ten hemel voer. Ten tijde van de terugkeer van de meester zou de „beheerder” in leven zijn en zich getrouw van zijn opgedragen verantwoordelijkheid kwijten. Er zijn nu negentien eeuwen verstreken sinds de Heer Jezus Christus vertrok om naar het huis van zijn hemelse Vader terug te keren. Mocht iemand dus betogen dat de parabolische „beheerder” een afbeelding vormt van een individuele christelijke man in de ware christelijke gemeente, hoe zou deze „beheerder” dan thans nog in leven kunnen zijn nadat hij in het jaar 33 van onze eerste eeuw G.T. door Jezus Christus was aangesteld? Geen enkel mens heeft ooit zo lang geleefd, zelfs niet de befaamde Methusalah. — Gen. 5:27.
11. Wat beeldt de „beheerder” derhalve af, in plaats dat met deze uitdrukking op een individuele christelijke man wordt gedoeld, en welke schriftuurlijke ondersteuning is er voor deze zienswijze?
11 Een logische redenatie, ondersteund door overeenkomstige schriftuurlijke voorbeelden, maakt duidelijk dat de „beheerder” (oikonomos) een klasse, een collectief lichaam, afbeeldt, overeenkomend met een rechtspersoon, zoals een corporatie die door de wet van het land wordt erkend. Jehovah God noemde de gehele natie van het oude Israël bijvoorbeeld „mijn knecht die ik verkozen heb” (Jes. 43:10). Evenzo beeldt de „beheerder” de „kleine kudde” geestelijke Israëlieten af, de gehele groep opgedragen, gedoopte discipelen van de „meester”, Jezus Christus, die door Gods geest zijn verwekt tot de hemelse erfenis met hun „meester”, de verheerlijkte Jezus. Deze samengestelde „beheerder” was in levenden lijve aanwezig en kon door de vertrekkende Meester aangesteld worden, en thans bevindt zich een overblijfsel van die „beheerder”-klasse op aarde en betoont zich getrouw aan de Meester Jezus Christus. Aangezien elk lid getrouw en beleidvol is, kan dit ook van de gehele klasse gezegd worden.
12. Met welk doel werd de „beheerder” over het „lichaam van bedienden” aangesteld, en tonen de feiten aan of de „beheerder”-klasse aan dit doel heeft beantwoord?
12 In de gelijkenis werd de „beheerder” over het „lichaam van bedienden” van zijn meester aangesteld om „hun te rechter tijd hun mate van voedselbenodigdheden te blijven geven” (Luk. 12:42). Via de samengestelde „beheerder”-klasse is dit doel tot op de huidige dag verwezenlijkt. In de eerste eeuw G.T. was dat het geval gedurende de dagen van de twaalf apostelen van Jezus Christus, tot op de dood van de laatste nog in leven zijnde apostel, Johannes, die zijn laatste bijdrage aan de Heilige Schrift omstreeks het jaar 98 G.T. voltooide (Joh. 21:20-23). In onze tijd, gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen”, dat in het noodlottige jaar 1914 begon, zou het in het bijzonder de ’rechte tijd’ zijn om de juiste „mate van voedselbenodigdheden” onder het „lichaam van bedienden” te verdelen, en dit blijkt inderdaad het geval te zijn. Het overblijfsel van de „beheerder”-klasse is in dat opzicht getrouw gebleken. — Matth. 24:3-14.
13. Wat wilde de Heer Jezus Christus bij zijn terugkeer ten aanzien van de „beheerder”-klasse doen, en wat had deze klasse tot op die tijd gedaan?
13 Dit stemt overeen met het feit dat de Heer Jezus Christus in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen, met zijn hemelse Vader in Koninkrijksmacht ging delen en aldus uiteindelijk datgene ontving waarvoor hij was weggegaan (Luk. 19:12). Hij kon daarom onzichtbaar, in geestelijke gedaante, terugkeren met de bedoeling zijn „beheerder” rekenschap te vragen. Tot op deze dag van afrekening was het beslist geen eenvoudige zaak geweest om „te rechter tijd [de] mate van voedselbenodigdheden” te distribueren. De leden van de „beheerder”-klasse hebben echter met elkaar samengewerkt om de geestelijke „voedselbenodigdheden” op progressieve wijze aan elkaar uit te delen terwijl ondertussen nog meer personen door Jehovah God werden geroepen om erfgenamen van het Koninkrijk, leden van de „kleine kudde”, te zijn.
AANGESTELD „OVER AL ZIJN BEZITTINGEN”
14. Waarom zou er voor de „beheerder” een gelukkige tijd aanbreken als zijn meester bij zijn terugkeer hem als slaaf met zijn taak bezig vond?
14 De Meester, de Heer Jezus Christus, sprak in zijn gelijkenis van de getrouwe en beleidvolle „beheerder” over hem als een „slaaf” en zei: „Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt!” Waarom? Jezus zegt: „Ik zeg u naar waarheid: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.” — Luk. 12:43, 44.
15. Waarom zou het de „beheerder” blij stemmen over alle „bezittingen” van zijn meester aangesteld te worden?
15 Dit betekent dat de „slaaf”, als beloning voor het feit dat hij zich getrouw en beleidvol had betoond en in afwachting van de terugkeer van zijn meester voortdurend wakker was gebleven, een grotere verantwoordelijkheid als „beheerder” zou ontvangen. Dit was mogelijk. Hoe dan wel? Doordat de meester, door op reis te gaan, op succesvolle wijze iets had verworven en met meer terugkwam dan wat hij bezat toen hij vertrok. Zijn „bezittingen” waren vermeerderd, zodat er meer was waarover zijn ’getrouwe beheerder’ aangesteld kon worden. Dat hij de positie van „beheerder” bleef bekleden, zou erop duiden dat hij in een grotere hoedanigheid dienst verrichtte. Zijn meester zelf was in een grotere hoedanigheid teruggekeerd dan waarin hij verkeerde toen hij voor zijn bepaalde zending vertrok. In de hedendaagse vervulling van de gelijkenis is dit het geval geweest met betrekking tot het overblijfsel van de „beheerder”-klasse en hun Meester, de verheerlijkte Jezus Christus.
16. Uit welke woorden van Jezus, die hij kort na de gelijkenis uitsprak, blijkt dat hij de gelijkenis van de „beheerder” in een ’vurige’ tijd uitsprak?
16 Hoe kunnen wij echter bevestigen dat wij thans in de juiste tijd leven waarin het overblijfsel van de „beheerder”-klasse over de vermeerderde „bezittingen” of belangen van de Meester is aangesteld? Welnu, enkele verzen na de gelijkenis zei Jezus: „Ik ben gekomen om een vuur te ontsteken op de aarde, en wat blijft mij nog te wensen over indien het reeds ontstoken is?” (Luk. 12:49) Deze figuurlijke taal kwam overeen met wat Johannes de Doper enkele maanden voordien met betrekking tot Jezus had voorzegd. Johannes zei onder andere: „Die zal u dopen met heilige geest en met vuur. Zijn wanschop [om het koren van het kaf te scheiden] is in zijn hand, en hij zal zijn dorsvloer grondig reinigen en zijn tarwe in de voorraadschuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden met vuur dat niet uitgedoofd kan worden.” — Matth. 3:11, 12.
17. Wie in Jezus’ tijd zouden een ’vurige’ ervaring meemaken, met welke catastrofe als hoogtepunt?
17 Die profetische woorden geven te kennen dat het vurige einde van het joodse samenstel van dingen ophanden was. De joden die niet tot het christendom waren bekeerd, zouden evenals kaf een ’vurige’ ervaring meemaken. Dit zou culmineren in de vernietiging van Jeruzalem en de verstrooiing van de joden vanuit Palestina naar alle delen der wereld. In 70 G.T hebben de Romeinse legioenen dit bewerkstelligd.
18, 19. (a) Welke illustratie, die Jezus in zijn profetie over het „teken” van het „besluit van het samenstel van dingen” gaf, komt met de gelijkenis van de „beheerder” overeen? (b) Hebben de leden van die klasse zich gedurende het besluit van het joodse samenstel in Palestina getrouw en beleidvol getoond, en hoe is het gedurende het hedendaagse „besluit van het samenstel van dingen” met het overblijfsel van die klasse gegaan?
18 Zevenendertig jaar voordat het symbolische „kaf” in 70 G.T. met onuitblusbaar „vuur” werd verbrand, uitte Jezus Christus zijn profetie waarin hij zowel het „teken” van het vurige „besluit van het [wereldomvattende] samenstel van dingen” als het teken van zijn onzichtbare „tegenwoordigheid” in de geest uiteenzette. Ongeveer midden in die profetie verwees hij naar een „getrouwe en beleidvolle slaaf” die op aarde werkzaam zou zijn wanneer het wereldomvattende samenstel van dingen zijn einde naderde. Jezus’ opmerkingen betreffende deze „slaaf” komen sterk overeen met die betreffende de „getrouwe, de beleidvolle beheerder”. Ze zijn duidelijk van toepassing op dezelfde klasse, maar de uitdrukking „beheerder” duidt specifiek op het soort van werk dat de „slaaf” doet.
19 Merk Jezus’ beschrijving op: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt. Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen” (Matth. 24:45-47). De leden van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse, de „beheerder”-klasse, hebben ijverig tot het einde van het joodse samenstel van dingen in 70 G.T. dienst verricht. De overgebleven leden van de „slaaf”-klasse, de „beheerder”-klasse, hebben zich gedurende het hedendaagse „besluit van het samenstel van dingen” sinds het jaar 1914 G.T. getrouw en beleidvol betoond.
20. (a) Welke woorden sprak Jezus uit voordat hij van de Olijfberg opsteeg om naar de hemel terug te keren? (b) Hoe kunnen de leden van het overblijfsel van de „beheerder”-klasse in deze tijd in verband met deze woorden worden geïdentificeerd?
20 Het overblijfsel van de „beheerder”-klasse kan thans gemakkelijk worden geïdentificeerd, want zij handelen overeenkomstig datgene wat Jezus, de Meester, tot degenen zei die het oorspronkelijke deel van de „beheerder”-klasse zouden vormen. Vlak voordat Jezus van de Olijfberg opsteeg om naar de hemel terug te keren, zei hij tot hen: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). Door getuigen van de Heer Jezus Christus te zijn, zouden die joodse discipelen terzelfder tijd getuigen zijn van zijn God en Vader, Jehovah. Zij zijn er nooit mee opgehouden als Jehovah’s getuigen dienst te verrichten.
21. Wiens getuigen waren die joodse discipelen krachtens geboorte, en wanneer werden zij de oorspronkelijke leden van de samengestelde „beheerder”?
21 Die joodse discipelen moesten getuigen van Jehovah zijn, want krachtens hun geboorte behoorden zij tot de natie tot wier voorvaders God had gezegd: „’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb, . . . Daarom zijt gij mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik ben God’” (Jes. 43:10-12). Die joodse getuigen van Jehovah moesten nu derhalve tevens getuigen van zijn Zoon Jezus Christus worden. Op de pinksterdag, tien dagen nadat Jezus weer naar de hemel was teruggekeerd, werden zij met de heilige geest gedoopt, en aldus werden zij door hun verheerlijkte Meester Jezus Christus gemachtigd om aan zijn „lichaam van bedienden” geestelijk voedsel uit te delen. Aldus werden zij de eerste of de oorspronkelijke leden van de samengestelde „beheerder”. Zij hebben deze klasse een voortreffelijk begin gegeven.
22. Een volk voor wiens naam zou de „beheerder”-klasse vooral zijn, en hoe werd dit feit enige tijd na 36 G.T. tijdens een speciale vergadering in Jeruzalem beklemtoond?
22 Deze „beheerder”-klasse is een volk voor Jehovah’s naam. Dit feit werd enige tijd na het jaar 36 G.T., op een speciale vergadering van de apostelen en ouderlingen van de gemeente Jeruzalem, beklemtoond. Jakobus, de halfbroer van Jezus Christus, zei aldaar: „Simeon [dat wil zeggen, de apostel Simon Petrus] heeft nauwgezet verteld hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën [de onbesneden heidenen] heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen.” — Hand. 15:1-14.
23. Wiens getuigen moeten de leden van het overblijfsel van de „beheerder”-klasse in dit „besluit van het samenstel van dingen” onvermijdelijk zijn, en wiens naam moet daarbij over hen zijn uitgeroepen?
23 Zulke niet-joden gingen deel uitmaken van de „beheerder”-klasse uit de eerste eeuw. Als gevolg hiervan was deze klasse het gezalfde volk voor Gods naam, welke naam Jehovah luidt. Gods naam, Jehovah, werd over hen uitgeroepen. Zij konden er niet aan ontkomen zijn getuigen te zijn. Dit moet ook zo zijn met betrekking tot het gezalfde overblijfsel van de „beheerder”-klasse in deze tijd, nu het „teken” dat sinds 1914 zichtbaar is, te kennen geeft dat de teruggekeerde meester van de „beheerder”-klasse aanwezig is en dat „het besluit van het samenstel van dingen” elk ogenblik zijn hoogtepunt in Har–mágedon zal bereiken. — Matth. 24:3.
Hoe zou u, bij wijze van terugblik op dit artikel over ’De getrouwe beheerder’, de volgende vragen beantwoorden? —
■ Wie is de „meester” in Jezus’ gelijkenis van de ’getrouwe beheerder’?
■ Wie is de ’getrouwe beheerder’?
■ Wie is het „lichaam van bedienden”?
■ Wat is in Hebreeën 3:6 het „huis” waarover Christus is aangesteld?
■ Waarom kan de ’getrouwe beheerder’ geen individuele persoon zijn?
■ Is de ’getrouwe beheerder’ dezelfde als „de getrouwe en beleidvolle slaaf”?
■ In welke activiteit neemt de ’getrouwe beheerder’-klasse de leiding, waardoor het thans mogelijk is geworden deze klasse te identificeren?
[Illustratie op blz. 21]
„Toen zei Petrus: ’Heer, zegt gij deze illustratie tot ons of ook tot allen?’ En de Heer zei: ’Wie is werkelijk de getrouwe, de beleidvolle beheerder?’” — Luk. 12:41, 42a.