’Onvermoeid strijden voor het geloof’
„Geliefden, . . . ik [vond] het noodzakelijk u te schrijven ten einde u te vermanen onvermoeid te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd.” — Jud. 3.
1. Wat zijn enkele van de factoren die Satan zou kunnen benutten bij zijn vruchteloze pogingen het ware christendom te vernietigen?
JEHOVAH’S dienstknechten moeten een zware strijd voeren voor het ware geloof. Hun tegenstander, de Duivel, tracht door middel van rechtstreekse vervolging en subtiele „sluwe daden” de kostbare verhouding waarin zij via Jezus Christus tot Jehovah God staan, te vernietigen (Ef. 6:11, Kingdom Interlinear Translation; 1 Petr. 5:8). In zijn vruchteloze pogingen het ware christendom uit te roeien, heeft Satan herhaaldelijk getracht het te ondermijnen. Tot de potentieel verderfelijke factoren die dit doel zouden kunnen dienen, behoren: (1) Valse leer, (2) losbandig gedrag, (3) gebrek aan geloof, (4) minachting voor door God ingestelde autoriteit, (5) murmureren en klagen, en (6) het bewonderen van persoonlijkheden om zelfzuchtig gewin.
2. Welke details worden hier over Judas’ brief verschaft?
2 Jehovah verschaft precies wat in geestelijk opzicht nodig is om zijn dienstknechten te beschermen en de Aartsbedrieger volledig te bestrijden (Jes. 59:1). Een van deze voorzieningen is de door Hem geïnspireerde brief van Judas. De discipel Judas heeft deze brief naar alle waarschijnlijkheid vóór 66 G.T. in Palestina geschreven, want hij maakt geen melding van de komst van Cestius Gallus naar Jeruzalem in dat jaar en ook niet van het feit dat die stad in 70 G.T. in handen viel van de Romeinen onder Titus.a
3. Op welke manieren kan Judas’ geïnspireerde brief in deze tijd van grote waarde zijn?
3 Hoewel Judas’ brief eeuwen geleden werd geschreven, is hij van grote waarde voor ons in deze tijd. De door de geest aangestelde christelijke opzieners kunnen en dienen hem als basis te gebruiken voor het geven van raad. Indien wij deze brief gebedsvol en nederig bestuderen, kan hij ons bovendien persoonlijk helpen. Dit is vooral het geval als wij merken dat valse leer een grote bedreiging gaat vormen of verlokking tot immoraliteit toeneemt, indien wij merken dat ons geloof afneemt of indien wij in ons hart een toenemende neiging opmerken om door God geschonken autoriteit te negeren, op klagende wijze te murmureren of bepaalde personen wegens ons eigen zelfzuchtige voordeel te vleien. Wanneer wij deze geïnspireerde brief vers voor vers beschouwen, zullen wij ongetwijfeld snel zien hoe wij de duurzame raad ervan persoonlijk en in gemeenteverband kunnen toepassen.
Dringend verzoek om meer barmhartigheid, vrede en liefde
4. Hoe stelde Judas zich voor, en hoe belangrijk is dit?
4 Judas begon zijn brief met de volgende woorden:
„Judas, een slaaf van Jezus Christus, maar een broer van Jakobus, aan de geroepenen, die in gemeenschap met God, de Vader, bemind en voor Jezus Christus bewaard zijn” (Jud. 1).
Als „een slaaf van Jezus Christus” bevond Judas zich niet in een vernederende, verachtelijke dienstbaarheid. Deze ’slavernij’ was veeleer gebaseerd op het feit dat Jezus’ volgelingen met zijn kostbare bloed voor zijn weldadige dienst zijn gekocht, met eeuwig leven in het vooruitzicht. Zij zijn door Jezus’ liefde gevangengenomen en hebben zich bereidwillig aan hem overgegeven (Matth. 11:29, 30; vergelijk Efeziërs 5:21-33). Judas zei dat hij een „slaaf” van Christus was, „maar een broer van Jakobus”, klaarblijkelijk de Jakobus die een van de geestelijke „pilaren” van de gemeente Jeruzalem en „de broer van de Heer” was (Gal. 2:9; 1:19; vergelijk Handelingen 12:17; 15:13-21). Judas was dus klaarblijkelijk een vleselijke halfbroer van Jezus, maar hij was zo nederig om niet naar prominentie te streven op grond van zijn familieband met de Zoon van God. — Mark. 6:3.
5. (a) Wie waren de „geroepenen”? (b) Hoe werden de „geroepenen” ’voor Christus bewaard’? (c) Voor wie, behalve de „geroepenen”, vormt Judas’ brief nog meer een aanmoediging?
5 Judas’ brief was bedoeld voor een ruime, algemene verspreiding. Zijn brief werd gezonden naar „de geroepenen”, dat wil zeggen, naar degenen die door God waren geroepen tot het glorierijke hemelse koninkrijk van zijn Zoon (Joh. 6:44; vergelijk Handelingen 16:14). Jehovah had deze „geroepenen” lief, en het behaagde hem hun het Koninkrijk te geven indien zij persoonlijk in een geestelijk aanvaardbare toestand zouden blijven (Luk. 12:32; Rom. 8:38, 39; vergelijk Jesaja 52:11). Zij werden „voor Jezus Christus bewaard” doordat Jehovah God hen beschermde omdat zij, als leden van Christus’ lichaam, in eendracht met zijn Zoon waren. Indien zij getrouw zouden blijven, zouden zij met Jezus in zijn koninkrijk verbonden worden (Ef. 4:15, 16; 2 Tim. 1:12; 1 Petr. 1:3-5). De voortreffelijke vermaningen in deze brief zijn echter niet uitsluitend tot deze „geroepenen” beperkt. De brief kan ook veel aanmoediging verschaffen voor de „grote schare” andere loyale personen die er thans, te zamen met Christus’ geestelijke „broeders”, een aandeel aan hebben hard te werken voor het Koninkrijk. — Matth. 24:14; 25:34-40; Openb. 7:4, 9, 15.
6. Op welke manieren was Gods barmhartigheid jegens Judas’ medeaanbidders tot uitdrukking gebracht?
6 Vervolgens uitte Judas de volgende oprecht gemeende gevoelens:
„Mogen barmhartigheid en vrede en liefde ten aanzien van u vermeerderd worden” (Jud. 2).
Degenen aan wie Judas’ brief was geadresseerd, hadden goddelijke barmhartigheid, vrede en liefde ontvangen toen zij opgedragen gelovigen werden en Jehovah hun zonden door bemiddeling van Jezus Christus vergaf. Gods barmhartigheid werd tot uitdrukking gebracht in de loskoopvoorziening die hij door bemiddeling van Jezus had getroffen (Tit. 3:4-7). Gods barmhartigheid kwam bovendien tot uiting in het feit dat zij niet in slavernij waren aan de Mozaïsche wet, aan onschriftuurlijke tradities, aan godonterend gedrag en dergelijke (Rom. 7:4; Gal. 5:13; 1 Petr. 1:18, 19; vergelijk Openbaring 18:1-5). Het was verder barmhartig van Jehovah’s zijde dat hij hen bewaarde voor Jezus Christus, opdat zij als zijn slaven het „goede nieuws” konden bekendmaken (Mark. 13:10). Judas’ gebedsvolle wens was dat zijn medeaanbidders in toenemende mate goddelijke barmhartigheid zouden ontvangen.
7. Waarom en hoe ervaren christenen vrede?
7 Judas bad ook of zijn medegelovigen meer vrede zouden mogen ervaren. Aangezien Jehovah’s Getuigen in deze tijd zich onvoorwaardelijk aan God hebben opgedragen, verheugen zij zich in een intieme verhouding tot hem. Aldus verkeren zij in vrede met Jehovah, terwijl zij zich ook verheugen in „de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat”, een kalmte van hart en geest die ongelovigen niet begrijpen (Fil. 4:6, 7; Kol. 1:19, 20). Bovendien wordt door hen vrede, een vrucht van Gods geest, aangekweekt en tentoongespreid en zijn zij in staat vrede na te jagen met hun medemensen (Gal. 5:22, 23; Hebr. 12:14). Bovendien zijn getrouwe christenen niet alleen onbevreesd voor de toekomst maar ook voor de dood zelf, en daardoor ervaren zij vrede, in de wetenschap dat Jehovah met hen is en al zijn werken ten goede doet samenwerken voor degenen die hem liefhebben. — Matth. 10:28; Rom. 8:28.
8. Hoe is Jehovah’s liefde ten aanzien van ons aan de dag gelegd?
8 Jehovah’s grote liefde trad aan de dag doordat hij zijn Zoon gaf „opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16). Toen wij nog zondaars waren en ons niet in een persoonlijke verhouding tot Jehovah verheugden, gaf hij van deze liefde jegens ons blijk (Rom. 5:8). Maar met geloof in die loskoopvoorziening dienen wij ons in Gods liefde te bewaren. Judas bad ook of liefde vermeerderd mocht worden ten aanzien van degenen aan wie zijn brief was geadresseerd.
9. Waarom hadden Judas’ medegelovigen behoefte aan een grotere mate van barmhartigheid, vrede en liefde?
9 Judas bad of Gods barmhartigheid, vrede en liefde vermeerderd mochten worden ten aanzien van zijn geliefde medegelovigen, omdat hun geestelijke welzijn in gevaar verkeerde. Zij hadden Gods barmhartigheid, vrede en liefde derhalve in een overvloediger mate nodig dan ooit tevoren.
’Onvermoeid strijden’
10. Waarover had Judas willen schrijven?
10 Judas beklemtoonde vervolgens de ernst van dit alles:
„Geliefden, alhoewel ik alles in het werk stelde om u te schrijven over onze gemeenschappelijke redding, vond ik het noodzakelijk u te schrijven ten einde u te vermanen onvermoeid te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd” (Jud. 3).
Door de liefkozende uitdrukking „geliefden” te gebruiken, verzekerde Judas zijn medeaanbidders van zijn genegenheid voor hen, ondanks zijn krachtige boodschap (Joh. 13:35; vergelijk Romeinen 1:7; 3 Johannes 1, 2). Hij had over de „redding” willen schrijven waarin die „geroepenen” tot het hemelse koninkrijk ’gemeenschappelijk deelden’ (Gal. 3:26-29). Deze gemeenschappelijke redding hield verband met de kostbare hoop op redding die christenen bezaten ’overeenkomstig een geloof waarin de christenen in Judas’ tijd gemeenschappelijk deelden’. — Tit. 1:4.
11. Wat was het ’geloof dat aan de heiligen werd overgeleverd’?
11 Het ’geloof dat aan de heiligen werd overgeleverd’, was de som van geloofswaarheden betreffende Jehovah God en zijn koninkrijk, zoals deze door Jezus en zijn geïnspireerde discipelen aan christenen was overgeleverd. Deze gezamenlijke geloofswaarheden waren klaarblijkelijk „eens voor altijd” overgeleverd in de betekenis dat Jezus’ gezalfde volgelingen, de „heiligen”, ze negentien eeuwen geleden als het enige ware goede nieuws hadden ontvangen. Het blijft „het geloof” ten aanzien waarvan Jehovah’s Getuigen in deze tijd beseffen dat zij er krachtig aan moeten vasthouden, aangezien er werkelijk geen ander geloofwaardig goed nieuws of andere geloofwaardige boodschap van redding bestaat (Gal. 1:6-8). En een belangrijk aspect van dat goede nieuws is dat Jezus Christus voor de gehele mensenwereld is gestorven. Het is derhalve van het allergrootste belang voor de „grote schare” „andere schapen” in onze tijd. — Joh. 10:16; 1 Joh. 2:1, 2; Openb. 7:9.
12. Waarom spoorde Judas medegelovigen er in zijn brief toe aan ’onvermoeid voor het geloof te strijden’?
12 In Judas’ tijd trachtten valse leraren, die beleden het christendom aan te hangen, op bedrieglijke wijze een namaak-„goed nieuws” bij Gods volk ingang te doen vinden. Zulke leerstellingen bedreigden hun geloof en redding (Matth. 24:13; 2 Kor. 11:3, 4). Ten einde deze ontwikkeling te verijdelen en aangespoord door de heilige geest en liefde, achtte Judas het derhalve „noodzakelijk” medegelovigen te schrijven en ertoe aan te sporen „onvermoeid te strijden voor het geloof”.
13. Wat moeten Jehovah’s Getuigen in deze tijd doen om aan misleiding te ontkomen en hun redding niet te verbeuren?
13 Willen wij, als hedendaagse christelijke getuigen van Jehovah, loyaal aan God blijven en voorkomen dat wij worden misleid en ten gevolge daarvan redding verbeuren, dan moeten ook wij ’onvermoeid strijden’ tegen elk valse goede nieuws, terwijl wij ons ernstig en met kracht verzetten tegen pogingen om aan de leer van Jehovah’s gelouterde, geïnspireerde Woord toe te voegen of ervan af te nemen (Deut. 4:2; Spr. 30:5, 6; Openb. 22:18, 19). Wij moeten alle nieuwe of vreemde leerstellingen in het licht van Gods gehele Woord beoordelen en krachtig vasthouden aan het geloof dat tot redding leidt. — Hebr. 1:1, 2; 2:3, 4.
14, 15. (a) Welke verklaring gaf Judas voor de reden waarom hij het onderwerp van zijn brief veranderde? (b) Waarom zouden de valse leraren er niet in slagen de christelijke gemeente in haar geheel te ondermijnen of te verontreinigen?
14 Judas zei, ter verklaring van de reden waarom hij het onderwerp van zijn brief had veranderd:
„De reden die ik daarvoor heb, is dat er zekere mensen heimelijk zijn binnengedrongen, reeds lang geleden door de Schriften voor dit oordeel bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus” (Jud. 4).
De mensen die onder de ware christenen waren „binnengedrongen”, onderwezen op arglistige wijze leugens. (Vergelijk Galáten 2:4; 1 Johannes 2:19.) Jezus had een vijandelijke georganiseerde actie voorzegd die ten doel had Jehovah’s volk te verderven, want hij toonde aan dat de Duivel „onkruid”, of valse christenen, tussen de „tarwe”, of Christus’ ware volgelingen, zou zaaien (Matth. 13:24-30, 36-43). Ook zijn er apostolische waarschuwingen voor afval geweest; Petrus maakte bijvoorbeeld specifiek melding van „valse leraren”. — 2 Petr. 2:1; Hand. 20:29, 30; 2 Thess. 2:3.
15 Die goddeloze mensen zouden er echter niet in slagen de gemeente in haar geheel te ondermijnen of te verontreinigen. „Lang geleden”, zelfs nog voordat de getrouwe Henoch profeteerde, waren zulke mensen reeds voor Gods ongunstige oordeel bestemd (Gen. 3:15; 5:21-24; Jud. 14, 15). In het overige gedeelte van Judas’ brief wordt klaarblijkelijk verder over „dit oordeel” uitgeweid.
16. Hoe maakten de „goddeloze mensen” zich eraan schuldig „de onverdiende goedheid van onze God [te] veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag”, en wat mankeerde er aan hun denkwijze?
16 Die valse leraren waren „goddeloze mensen”, of personen die „geen achting voor God” hadden (The New Testament in Modern English, vertaald door J. B. Phillips). Zij bezagen Jehovah’s gereinigde volk met onreine beweegredenen en onzuivere ogen. Die oneerbiedige mensen concludeerden abusievelijk dat aangezien God voormalige hoereerders, afgodenaanbidders, overspelers, enzovoort, had vergeven, hij barmhartig genoeg zou zijn om iemand te vergeven die zulke zondige dingen opzettelijk opnieuw ging verrichten. Zij dachten ten onrechte dat zij Gods morele wetten ongestraft konden overtreden, vervolgens een vorm van berouw aan de dag konden leggen en onder Jehovah’s volk konden blijven tot de volgende keer dat zij er begerig naar verlangden zich aan zonde over te geven en ’onstandvastige zielen’ tot immoraliteit wisten te verlokken (2 Petr. 2:14). Aldus maakten de „goddeloze mensen” zich eraan schuldig „de onverdiende goedheid van onze God [te] veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag”. Zij beseften of erkenden niet werkelijk dat God zo barmhartig was om door middel van het bloed van Christus gelovigen van hun zonden te reinigen, opdat zij van die tijd af een rechtvaardige handelwijze zouden volgen. — Rom. 6:11-23; 1 Kor. 6:9-11.
17. Op welke manier zouden sommigen misschien ’ontrouw blijken te zijn aan hun enige Eigenaar en Heer’, en wat staat hun te wachten?
17 Indien enigen onder ons, als opgedragen getuigen van Jehovah, voor goddeloze mensen zouden zwichten en ter bevrediging van zelfzuchtige, vleselijke begeerten, slaven van de zonde zouden worden, zouden wij „ontrouw blijken te zijn” aan degene die ons met zijn kostbare bloed heeft gekocht; wij zouden Jezus Christus als Eigenaar en Heer verloochenen (1 Kor. 7:22, 23). Degenen die dit doen, wacht vernietiging. Hoe uiterst belangrijk is het daarom dat wij zulke goddeloze mensen weerstaan!
Krachtige raad voor onze tijd
18, 19. (a) Welke zondige handelwijze hebben sommige belijdende christenen gevolgd? (b) Hoe zijn sommige anderen beïnvloed? (c) Welke geïnspireerde raad zal getrouwe christenen helpen beter toegerust te worden om „onvermoeid te strijden voor het geloof”?
18 In deze tijd hebben enkelen die zich met de gemeente van Jehovah’s Getuigen hebben verbonden, getracht valse leerstellingen en losbandig gedrag te bevorderen. Deze gewetenloze personen negeren Gods rechtvaardige maatstaven en vormen een werkelijk gevaar voor loyale christenen.
19 Verdrietig genoeg kunnen hardwerkende, rechtvaardig gezinde volgelingen van Jezus Christus door valse leerstellingen en losbandig gedrag worden beïnvloed. Maar Judas’ krachtige raad zal de getrouwen sterken, zodat zij niet zullen zwichten voor zulke Satanische krachtsinspanningen die erop gericht zijn hun verhouding tot Jehovah God te vernietigen. Mogen wij, nu wij onze beschouwing van Judas’ geïnspireerde brief vervolgen, er beter voor toegerust worden om „onvermoeid te strijden voor het geloof”.
[Voetnoten]
a Zie Aid to Bible Understanding, blz. 978, 979; „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, blz. 259, 260, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Kunt u de volgende vragen beantwoorden?
□ Over welke factoren die ware christenen in gevaar kunnen brengen, handelt de brief van Judas?
□ In welk opzicht is Judas’ brief van grote waarde voor ons in deze tijd?
□ Waarom zouden degenen aan wie Judas schreef in een toenemende mate barmhartigheid, vrede en liefde nodig hebben?
□ Wat is „het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd”?
□ Waarom spoorde Judas medegelovigen ertoe aan „onvermoeid te strijden voor het geloof”?
[Illustratie op blz. 21]
Zult u, evenals getrouwe christenen in alle periodes, vol vertrouwen ’onvermoeid voor het geloof strijden’?