Wie zijn Gods dienaren in deze tijd?
„Wij hebben Timótheüs, onze broeder en Gods dienaar in het goede nieuws over de Christus, gezonden.” — 1 THESS. 3:1, 2.
1, 2. (a) Kwijten allen die beweren geordineerde dienaren van God te zijn, zich op de juiste wijze van hun bediening? (2 Kor. 11:13-15) (b) Waarom is het belangrijk te kunnen onderscheiden wie Gods ware dienaren in deze tijd zijn? (2 Kor. 5:18)
IN MIDDEN-AMERIKA hebben geordineerde geestelijken onlangs meegeholpen een revolutie te ontketenen waardoor een regering werd omvergeworpen. In het Verre Oosten leidde een geordineerde geestelijke een aanval uit een hinderlaag als gevolg waarvan twee personen de dood vonden. In het zuiden van Azië organiseerden geordineerde geestelijken landloze boeren in hun strijd tegen de „onderdrukkers”.
2 Deze mannen beweerden allen christelijke dienaren van God te zijn, maar waren zij dit ook? Moet een dienaar van God zich met dergelijke aangelegenheden bezighouden? Dit is een belangrijke vraag, aangezien de mensen voornamelijk door de activiteit van Gods ware dienaren meer over hem te weten komen en in de gelegenheid worden gesteld eeuwig leven te ontvangen (1 Kor. 3:5; Joh. 17:3). Wij moeten kunnen onderscheiden wie Gods ware dienaren zijn. Maar hoe kunnen wij dit doen? Alleen de bijbel kan ons hierbij helpen.
„Dienaar” in de bijbel
3. (a) Op welke manieren wordt het Griekse woord diákonos zoal gebruikt? (b) Wat is de meest verheven bediening?
3 Wat is, om te beginnen, een dienaar volgens de bijbel? In de oorspronkelijke taal van de christelijke Griekse Geschriften was het woord voor „dienaar” diákonos. Hoewel er verschillende ideeën bestaan over de oorsprong van dit woord, is de betekenis welbekend. Een dienaar is iemand die dient. In de Evangeliën worden diákonos en verwante woorden vaak gebruikt met betrekking tot het dienen van degenen die aan tafel aanlagen om een maaltijd te gebruiken (Luk. 4:39; Joh. 2:5, 9). Maar in het Grieks van Jezus’ tijd werd het woord vaak in een verhevener betekenis gebruikt. In niet-bijbelse documenten werd het gebruikt met betrekking tot religieuze functionarissen, en in de eerste vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks werd het gebruikt om hoffunctionarissen en bedienden van de Perzische koning Ahasveros te beschrijven (Esth. 1:10; 6:3, Septuaginta-vertaling). De meest verheven dienst of bediening waaraan een mens een aandeel kan hebben, is vanzelfsprekend de dienst van de Allerhoogste God, Jehovah.
4. Hoe beziet een ware dienaar van God zichzelf?
4 Hoe beziet een ware dienaar van God zichzelf, aangezien het zo’n groot voorrecht is in Gods dienst te staan? Hij mag niet trots zijn of zich belangrijk voelen. Hij zal beslist geen vleiende titels aanvaarden, zoals „Heilige Vader” of „Weleerwaarde” (Matth. 23:8-12). Jezus toonde veeleer aan dat een ware christelijke dienaar van God nederig zou zijn. Hij zei: „Wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn.” — Matth. 20:26, 27.
5. Wier geboden gehoorzamen Gods dienaren, en wie trekken voordeel van hun bediening?
5 Een dienaar gehoorzaamt de bevelen van zijn meester. Maar wanneer hij dit doet, kan zijn werk iemand anders tot voordeel strekken. Als zijn meester bijvoorbeeld gasten heeft, gehoorzaamt de dienaar zijn meester door in de behoeften van de gasten te voorzien. Aangezien christelijke bedienaren van het evangelie „Gods dienaren” en „dienaren van Christus” zijn, gehoorzamen zij de geboden die God door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, heeft gegeven (2 Kor. 6:4; 11:23). Maar het werk dat zij verrichten, strekt andere mensen tot voordeel. Paulus was bijvoorbeeld een dienaar voor „mensen uit de natiën” (Ef. 3:1-7). Zijn bediening wierp grote zegeningen af voor degenen die er gunstig op reageerden. En zijn bediening was tot eer van Jehovah God en Jezus Christus, wier geboden hij gehoorzaamde.
De grootste dienaar van God
6. (a) Wie was de grootste dienaar van God? (b) Wiens bevelen gehoorzaamde hij, en ten behoeve van wie verrichtte hij dienst?
6 Maar wat dient een christelijke dienaar van God in werkelijkheid te doen? Wij kunnen deze vraag beantwoorden door de activiteiten te beschouwen van de grootste dienaar van God die ooit heeft geleefd, Jezus Christus. Jezus zei: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28). Wiens bevelen gehoorzaamde Jezus als iemand die was gekomen om te dienen? Voor wie verrichtte hij dienst? En hoe? Jezus gehoorzaamde de bevelen van zijn hemelse Vader (Joh. 8:28). En aanvankelijk verrichtte hij alleen dienst ten behoeve van de joden (Rom. 15:8). Maar uiteindelijk strekte zijn bediening alle rechtgeaarde personen tot voordeel. — Joh. 3:16.
7. (a) Wat deed Jezus als dienaar van God? (Mark. 1:38) (b) Wat deed Jezus niet?
7 Wat deed Jezus als een dienaar van God? Hij vermeed het onder andere in de politiek verwikkeld te geraken. Bij op zijn minst twee gelegenheden kreeg hij de kans een politiek standpunt in te nemen, maar hij weigerde dit (Mark. 12:13-17; Joh. 6:15). Waarom? Omdat zijn bediening boven de politiek verheven was en de voordelen die erdoor werden geboden, met inbegrip van eeuwig leven, veel grootser waren dan die welke werden geboden door zich met de politiek bezig te houden. Bovendien kan een dienaar van God geen dienaar van deze wereld zijn (Matth. 6:24). Daarom was en bleef Jezus „geen deel van de wereld” (Joh. 17:14; Jak. 4:4). Jezus hield zich er daarentegen mee bezig te prediken en te onderwijzen. Hij maakte Gods naam in het openbaar bekend. Hij predikte dat Gods koninkrijk de enige hoop voor de mensheid is. Hij onderwees zijn discipelen in Gods hoge morele maatstaven en leidde hen op om hem in de bediening na te volgen. Ten slotte bekroonde hij zijn bediening door zijn leven voor de mensheid te offeren. — Matth. 4:17; 5:27-32; 20:28; Joh. 17:3-6.
8. Waarom onderwerpen de ware hedendaagse dienaren van God Jezus’ bediening aan een nauwkeurig onderzoek?
8 Jezus heeft een model nagelaten opdat wij allen „nauwkeurig in zijn voetstappen [zouden] treden” (1 Petr. 2:21). Alleen degenen die de bediening van Jezus Christus nauwgezet navolgen, kunnen zich in deze tijd werkelijk Gods dienaren noemen. Wanneer wij de activiteit van christelijke dienaren van God in de jaren na Jezus’ dood onderzoeken, zullen wij zien wat hierbij betrokken.
De christelijke dienaar van God
9. Hoe werden zowel Jezus als Paulus bekwaam om geordineerde dienaren van God te zijn?
9 Hoe verkreeg iemand die destijds een dienstknecht van God was, de bekwaamheid om een geordineerde dienaar van God te zijn? In deze tijd ontvangen de meeste geestelijken in de christenheid papieren van het een of andere seminarium of de een of andere hogeschool waarin hun status wordt omschreven. Dit zijn hun bewijzen van geschiktheid. Jezus bezat echter niet zo’n papier. Hij was een bevoegde dienaar van God omdat God hem daartoe had gezalfd (Luk. 4:18, 19). Insgelijks zei de apostel Paulus: „Dat wij voldoende bekwaam zijn, komt uit God voort, die ons voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn” (2 Kor. 3:5, 6). God schenkt zijn eigen dienaren derhalve de benodigde bekwaamheid. Hoe doet hij dit?
10. Hoe ontving Timótheüs zijn fundamentele opleiding tot een christelijke dienaar van God?
10 Beschouw het voorbeeld van Timótheüs, die „Gods dienaar in het goede nieuws over de Christus” was (1 Thess. 3:2). Paulus schreef hem: „Blijf gij echter in de dingen die gij hebt geleerd en waarin gij door overtuiging zijt gaan geloven, wetend van welke personen gij ze hebt geleerd en dat gij van kindsbeen af de heilige geschriften hebt gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus.” — 2 Tim. 3:14, 15; zie ook de verzen 3:16 en 17.
11. Van wie ontving Timótheüs hulp om bekwaam te worden voor de bediening?
11 Betekent dit dat Timótheüs alleen maar de bijbel las en aldus een dienaar van God werd? Neen. Eerst was hij „door overtuiging . . . gaan geloven” doordat andere dienaren van God met hem hadden geredeneerd. Wie waren dit? Aangezien hij de Schrift „van kindsbeen af” had gekend, moet hij op zijn minst fundamenteel onderricht ontvangen hebben van zijn moeder en grootmoeder, aangezien zijn vader klaarblijkelijk een ongelovige was (2 Tim. 1:5). Bovendien werd er, toen Paulus Timótheüs voor het eerst ontmoette, „door de broeders in Lystra en Ikónium” reeds „een goed bericht over hem uitgebracht” (Hand. 16:2). Zijn geloof had zich derhalve verder ontwikkeld door zijn omgang met medechristenen in deze gemeenten. In die tijd was het bovendien de gewoonte dat verscheidene op de voorgrond tredende broeders, en vooral het besturende lichaam van de christelijke gemeente te Jeruzalem, brieven schreven aan de verschillende gemeenten om het geloof van de gemeenteleden te versterken, terwijl reizende opzieners hen door hun bezoeken opbouwden. — Hebr. 10:23; Hand. 15:22-32; 1 Petr. 1:1.
12. Wanneer werd Timótheüs een geordineerde dienaar van God, en hoe bleef hij daarna vorderingen maken?
12 Op een zeker moment leidde Timótheüs’ geloof, dat door een dergelijke studie en omgang sterk was geworden, hem ertoe zich als een symbool van zijn opdracht aan God te laten dopen ten einde de rest van zijn leven aan het dienen van God te besteden (Matth. 28:19, 20; Hebr. 10:5-9). Het is logisch dat hij bij die gelegenheid een geordineerde dienaar van God werd. Zijn vooruitgang hield daar echter niet op. Zijn bekwaamheden als dienaar van God werden verder gesterkt door een speciale geestelijke gave en door het persoonlijke onderricht en de opleiding die hij van de apostel Paulus ontving. En Timótheüs bleef door zijn persoonlijke studie en door omgang met andere christenen vorderingen maken (1 Tim. 4:14; 2 Tim. 2:2). Aldus was Timótheüs een ’dienaar van het goede nieuws’. Wat deed hij in die hoedanigheid?
13. Welke verantwoordelijkheden droeg Timótheüs als dienaar van God?
13 Aangezien hij een reizende metgezel van Paulus was, had hij speciale taken. Als ouderling werkte Timótheüs hard om zijn medechristenen te onderwijzen en te sterken. Dit vormde een onderdeel van zijn bediening (1 Tim. 4:6). Het belangrijkste aspect van zijn bediening was echter, evenals in het geval van Jezus, de prediking van het goede nieuws (Matth. 4:23). De apostel Paulus zei tot Timótheüs: „Houd gij echter in alle dingen uw zinnen bij elkaar, lijd kwaad, doe het werk van een evangelieprediker, volbreng uw bediening ten volle.” — 2 Tim. 4:5.
14. Hoe blijkt uit de Schrift welk verband er bestaat tussen geloof en de predikingsbediening?
14 Van wie, behalve Timótheüs en Paulus, werd echter nog meer verwacht dat zij een aandeel aan de christelijke bediening zouden hebben? Alleen de ouderlingen of de speciale reizende vertegenwoordigers? Neen. De apostel Paulus wees op het feit dat de prediking van het goede nieuws werd gemotiveerd door het geloof dat alle christenen, naar wordt verondersteld, bezitten. Hij zei: „Met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.” — Rom. 10:10.
15, 16. Wie droegen de verantwoordelijkheid een aandeel te hebben aan de christelijke bediening, en waarom antwoordt u aldus?
15 Betekent dit dat allen die werkelijk het christelijke geloof bezitten, christelijke bedienaren behoren te zijn die een aandeel hebben aan de prediking van het goede nieuws? Ja. Paulus’ woorden waren tot de gehele gemeente te Rome gericht, niet slechts tot de ouderlingen (Rom. 1:1, 7). De gehele gemeente te Efeze behoorde de „voeten geschoeid [te hebben] met de toerusting van het goede nieuws van vrede” (Ef. 6:15; 1:1). En tot allen die de brief aan de Hebreeën hoorden voorlezen, werd gezegd ’zonder wankelen vast te houden aan de openbare bekendmaking van hun hoop’ (Hebr. 10:23). Houd ook in gedachte dat op de pinksterdag allen — zowel mannen als vrouwen — deelnamen aan de openbare bekendmaking van „de grote daden van God”. — Hand. 2:1-21; 1:14.
16 Bovendien had Jezus kort voor zijn hemelvaart tot zijn volgelingen gezegd: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matth. 28:19, 20). Het was niet de bedoeling dat degenen die in de verschillende natiën gunstig op de prediking reageerden, alleen maar luisteraars zouden worden. Zij moesten discipelen worden, met alles wat daarbij betrokken was. — Luk. 10:1; 14:27, 33; Joh. 13:35; 15:8; Hand. 1:8.
Gods dienaren in deze tijd
17. Welke belangrijke dingen zijn onder meer bij de christelijke bediening betrokken? (Matth. 22:37-39)
17 Tot dusver hebben wij gezien dat een ware christelijke dienaar van God politiek vermijdt en zich afgescheiden bewaart van de wereld. Hij is nederig en houdt zich aan de hoge morele maatstaven die Jezus aan zijn volgelingen onderwees. Hij is Gods dienaar en hij volgt Christus na. Daarom behoort hij niet zijn eigen ideeën te volgen of de waarheid te verwateren ten einde ze aanvaardbaarder te maken voor anderen. Niettemin strekt zijn bedieningswerk ook zijn medemensen — zowel gelovigen als ongelovigen — tot voordeel. — Matth. 20:28; 26:39; 1 Petr. 4:8-10.
18. Wie zijn in deze tijd Gods ware dienaren, en waarom antwoordt u zo?
18 Evenals in het geval van Jezus en Timótheüs vormt het predikingswerk een belangrijk onderdeel van de dienst of bediening van een christen in deze tijd. Wat predikt hij? Welnu, redding wordt nog steeds verkregen op basis van Jezus’ slachtoffer. En degenen die gered willen worden, moeten nog steeds Jehovah’s naam aanroepen (Hand. 4:12; Rom. 10:13). Bovendien vormt het Koninkrijk nog steeds de enige hoop voor de lijdende mensheid. Daarom profeteerde Jezus: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Gods ware dienaren zijn degenen die deze profetie vervullen en deze waarheden onderwijzen. En wie verrichten dit door God geschonken werk? Alleen Jehovah’s Getuigen. — Jes. 43:10-12.
19. Welke verschillende dingen zijn erbij betrokken wanneer men in deze tijd een dienaar van God wil zijn?
19 Hoe wordt iemand bekwaam om een geordineerde dienaar van God te zijn? Op dezelfde wijze als Timótheüs: Door een krachtig geloof op te bouwen in Gods beloften, gebaseerd op een studie van de bijbel; door dat geloof door middel van omgang met andere christenen te versterken; door de waterdoop te ondergaan als een symbool van het feit dat hij zich in gebed rechtstreeks aan God heeft opgedragen om hem voortaan te dienen en door de leiding te aanvaarden van het Besturende Lichaam van de christelijke gemeente (Hebr. 10:23-25; Matth. 24:45-47). Wie hebben een aandeel aan deze bediening? Allen die een oprecht, actief geloof stellen in Gods voornemens, gebaseerd op nauwkeurige kennis. Door als christelijke getuigen van Jehovah een aandeel aan de evangelieprediking te hebben, levert men het bewijs van de echtheid van dat geloof. — Jak. 2:17.
20, 21. (a) Met het oog op welk falen van de bediening van de christenheid is het goed dat God in deze tijd bedienaren van het evangelie heeft verwekt? (b) Hoe uitgestrekt is het terrein van hun christelijke activiteit?
20 In deze laatste dagen zijn veel geestelijken van de christenheid er druk mee bezig een „sociaal evangelie” te prediken, waarbij zij zich met de politiek bemoeien of het bestaan van God en de praktische waarde van de bijbel in twijfel trekken. En de leken van de christenheid tonen er weinig belangstelling voor als dienaren van God op te treden. Daarom zijn wij er dankbaar voor dat God bedienaren van het evangelie heeft verwekt die zijn naam voor de mensheid hoog houden en rechtgeaarde personen helpen de uiterst belangrijke waarheden van Gods Woord de bijbel te leren kennen. Over de gehele wereld zijn meer dan twee miljoen van deze dienaren van God actief werkzaam en met Gods hulp verrichten zij dienst voor de gehele mensheid.
21 Maar hoe kan iemand bewijzen dat hij een van hen is? Dit zal in het volgende artikel uitvoeriger worden behandeld.
Wat zeggen de volgende schriftplaatsen ons over de christelijke bediening?
[Illustratie op blz. 17]
Moeten dienaren van God zich hiermee bezighouden?
[Illustratie op blz. 18]
Bedieningswerk kan het geven van onderwijs in de gemeente omvatten
[Illustraties op blz. 19]
Allen die een oprecht geloof bezitten, behoren als christelijke bedienaren van het evangelie dienst te verrichten