Wanneer ons hart ons ertoe aanzet alles te doen wat wij kunnen
HET is 12 Nisan van het jaar 33 G.T. Jezus Christus gebruikt samen met anderen een maaltijd in het huis van Simon de melaatse in Bethanië, dicht bij Jeruzalem. Een van de aanwezigen is de getrouwe discipelin Maria. Zij breekt een albasten parfumflacon open en giet kostbare welriekende olie over Jezus’ hoofd.
’Waarom zo’n verkwisting?’ protesteren sommigen. ’Die olie had verkocht kunnen worden en de opbrengst had aan de armen gegeven kunnen worden!’ Maar Jezus antwoordt: ’Laat haar begaan, want de armen hebt gij altijd bij u en gij kunt hun altijd goeddoen. Maar mij zult gij niet altijd hebben. Zij heeft alles gedaan wat zij kon, door welriekende olie op mijn lichaam te doen met het oog op mijn begrafenis.’ — Matth. 26:6-13; Mark. 14:3-9; Joh. 12:1-8.
Maria van Bethanië kon niets doen om Jezus’ lijden te verlichten toen hij slechts twee dagen later — op 14 Nisan 33 G.T. — aan de paal werd gehangen. Maar nu kon zij hem met kostbare olie inwrijven. Jezus zei dan ook: „Zij heeft alles gedaan wat zij kon” (Mark. 14:8, An American Translation). Ja, Maria’s hart zette haar ertoe aan alles te doen wat zij kon.
De drang om te doen wat wij kunnen
Als Jehovah’s Getuigen, of als personen die Gods waarheid leren kennen, willen wij in deze „laatste dagen” misschien heel graag het goede nieuws van het Koninkrijk verbreiden (Matth. 24:14; 2 Tim. 3:1-5). Ja, misschien hebben wij wel een voortreffelijk aandeel aan dat werk.
Het kan echter zijn dat wij door gezinsverantwoordelijkheden, gezondheidsproblemen en andere factoren niet als zendeling in een ver land kunnen dienen. Wij kunnen misschien niet op het hoofdbureau of een van de bijkantoren van het Wachttorengenootschap werken. Wellicht is het voor ons niet mogelijk als een reizende opziener dienst te verrichten. Toch hoeft dit ons niet te beletten onze middelen te gebruiken om de Koninkrijksbelangen te bevorderen (Matth. 6:33). Wellicht zijn wij wèl in staat om ’Jehovah met onze waardevolle dingen te eren’. Dit zal zegeningen met zich meebrengen, want ’onze voorraadruimten zullen met overvloed gevuld worden’. — Spr. 3:9, 10.
Zij deden wat zij konden
Ja, wij kunnen dezelfde mentaliteit bezitten als die van Maria van Bethanië en andere godvruchtige personen uit het verleden. Zo ontvingen bijvoorbeeld de Israëlieten in Mozes’ dagen het voorrecht Jehovah te eren toen de tabernakel voor zijn aanbidding werd gebouwd. Niet allen konden hetzelfde doen, maar hun hart zette hen ertoe aan te doen wat zij konden. Enkele vrouwen sponnen bijvoorbeeld het geitehaar dat werd gebruikt. Sommige mannen leverden een bijdrage met kunsthandwerk van uiteenlopende aard. En het volk in het algemeen? Wel, zij eerden Jehovah door het schenken van goud, zilver, koper, wol, linnen en andere dingen die nodig waren om de tabernakel te voltooien. Degenen met een gewillig hart gaven deze „bijdrage voor Jehovah” graag, en het was „een vrijwillige gave” (Ex. 35:4-35). Hoeveel gaven zij? Het geschonken materiaal „bleek genoeg te zijn voor al het werk dat gedaan moest worden, ja, meer dan genoeg”! (Ex. 36:4-7) Zij deden inderdaad wat zij konden.
Vele jaren later schonk koning David enorme bijdragen voor de tempel die door zijn zoon Salomo gebouwd zou worden. David gaf zelfs zijn ’speciale bezit’ van goud en zilver voor dat doel. Vervolgens vroeg hij het volk Israël: „Wie biedt zich vrijwillig aan om vandaag zijn hand te vullen met een geschenk voor Jehovah?” Als reactie hierop gaven de vorsten en oversten geschenken, en „de stenen die zich in wiens bezit maar ook bevonden, die gaven zij voor de schat van het huis van Jehovah”. Dit werd niet met tegenzin gedaan, want wij lezen: „Het volk gaf uiting aan verheuging over hun schenking van vrijwillige gaven, want met een onverdeeld hart schonken zij vrijwillige gaven aan Jehovah; en zelfs David, de koning zelf, verheugde zich met grote vreugde” (1 Kron. 29:3-9). Iedereen deed wat hij kon.
Vele vroege christenen droegen persoonlijk bij tot de bevordering van de Koninkrijksbekendmaking. De bejaarde apostel Johannes wees er bijvoorbeeld op dat leden van de christelijke gemeente de verplichting hadden om uitgezonden reizende vertegenwoordigers bij te staan, „opdat wij medewerkers in de waarheid mogen worden”. Johannes prees ook Gajus voor de gastvrijheid die hij had betoond jegens „vreemden”, dat wil zeggen, jegens personen die voor Gajus onbekenden waren geweest maar die hij hartelijk had ontvangen vanwege de dienst die zij ten behoeve van de gemeenten verrichtten (3 Joh. 5-8). De meeste getuigen van Jehovah in een bepaald gebied konden geen grote afstanden reizen ten behoeve van het „goede nieuws”, maar zij deden wat zij konden.
Ook gemeenten als geheel gebruikten hun materiële middelen ter bevordering van het Koninkrijkswerk. De apostel Paulus kon bijvoorbeeld aan de gelovigen in Filippi schrijven: „Zelfs in Thessaloníka hebt gij mij zowel een eerste als een tweede maal iets voor mijn behoefte gezonden. Niet dat ik de gave ernstig zoek, maar ik zoek ernstig de vrucht die het tegoed op uw rekening doet aangroeien” (Fil. 4:15-17). De gehele gemeente kon niet met de apostel meereizen, maar zij deden wat zij konden.
Gevoelens die sommigen hebben geuit
Jezus Christus zei: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.” Het is dus niet verwonderlijk dat Gods volk zich in de tijd van koning David zeer verheugde over het schenken van „vrijwillige gaven aan Jehovah” (1 Kron. 29:9; Hand. 20:35). In deze tijd bestaat een zelfde mentaliteit.
Een getuige van Jehovah schreef aan het Wachttorengenootschap: „Ik ben 81 jaar en ik kan niet zo vaak meer in de dienst [het predikingswerk] omdat ik kreupel ben ten gevolge van artritis, maar ik zou graag iets doen ter bevordering van de dienst. Ik wil elke maand, zolang ik daartoe in staat ben, een bijdrage sturen en ik zou vooral de afgestudeerden [van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead] die naar andere landen gaan, willen helpen.” Deze oudere vrouw kon zelf niet als zendeling dienen, maar haar hart zette haar ertoe aan te doen wat zij kon.
Hele gezinnen hebben samengewerkt om iets bij te dragen ten behoeve van het drukken van lectuur en het expansieprogramma van het Genootschap. Een gezin schreef: „Wij voelden ons er als gezin toe bewogen hier een aandeel aan te hebben. . . . het maakte ons erg gelukkig toen onze twee jonge tienerzoons ons kwamen vertellen dat zij ook graag wilden meebetalen aan de bijdrage die wij als gezin naar het Genootschap sturen. Zij doen dit met geld dat zij hebben opgespaard van part-time baantjes. Wij zijn enthousiast over de vele schitterende publikaties en het overvloedige geestelijke voedsel waarmee wij voortdurend aan Jehovah’s tafel worden gevoed.”
Hoe het wellicht mogelijk is
Slechts weinigen van Jehovah’s Getuigen zijn in materieel opzicht rijk, en velen hebben in deze tijd met financiële problemen te kampen. Maar wanneer zij een bescheiden bijdrage schenken ter bevordering van de Koninkrijksbelangen, dienen zij nooit het gevoel te hebben dat hun gave onbetekenend is. Toen Jezus een behoeftige weduwe twee kleine geldstukken in de schatkist van de tempel zag werpen, keek hij niet op haar neer, maar hij zei: „Waarlijk, ik zeg u: Deze weduwe heeft, ofschoon zij arm is, meer dan hen allen daarin geworpen. Want al dezen hebben van wat zij over hadden, gaven daarin geworpen, maar deze vrouw heeft van haar gebrek alles wat zij voor haar levensonderhoud bezat, daarin geworpen” (Luk. 21:1-4). Hoewel de letterlijke waarde van wat zij gaf, klein was, deed zij wat zij kon.
Om iets te kunnen bijdragen is er meestal enige planning nodig, hetzij van de kant van afzonderlijke personen en gezinnen, of van gemeenten. Toen christenen in Judéa gebrek leden, ontvingen de medegelovigen in Korinthe, die hen wilden helpen, derhalve een nuttige suggestie van de apostel Paulus. Hij schreef: „Wat nu de inzameling betreft die voor de heiligen is, doet ook gij op dezelfde wijze als ik de gemeenten van Galátië orders heb gegeven. Laat een ieder van u op elke eerste dag van de week in zijn eigen huis iets ter bewaring opzij leggen, naargelang hij voorspoed heeft, zodat er niet pas inzamelingen gehouden zullen worden nadat ik ben gekomen.” — 1 Kor. 16:1, 2.
Net zoals iemand wat geld zou kunnen sparen voor noodgevallen, zo zouden afzonderlijke Getuigen, gezinnen of gemeenten geregeld iets opzij kunnen leggen voor een bijdrage ter bevordering van de ware aanbidding. Ja, gemeenten als geheel schenken dikwijls geld dat zij over hebben, ter bevordering van het Koninkrijkswerk. Dit doen zij door met dat doel een resolutie op te stellen en die ter aanneming voor te lezen. Afzonderlijke personen met een gewillig hart vinden eveneens gelegenheid om de christelijke predikingsactiviteiten over de gehele aarde mede te ondersteunen door met dat doel persoonlijke gaven te schenken. Deze juiste vorm van geven vergroot hun geluk en schenkt hun de voldoening te weten dat zij doen wat zij kunnen.
Schenkingen aan het Wachttorengenootschap worden schriftelijk bevestigd. Afzonderlijke personen, gezinnen of gemeenten die een bijdrage willen geven, kunnen deze zenden naar het Wachttorengenootschap, Noordbargerstraat 77, 7812 AA Emmen. (België: Potaardestraat 60, B-1950 Kraainem; Suriname: Wichersstraat 8-10; Box 49, Paramaribo.)
Alle schenkingen die het Genootschap ontvangt, worden zeer gewaardeerd en worden gebruikt om het goede nieuws van Gods koninkrijk te verbreiden. Met die geldmiddelen worden bijvoorbeeld in verschillende landen zendelingenhuizen in stand gehouden en de activiteiten van zendelingen ondersteund. Ook worden op die manier drukkerijfaciliteiten, essentieel voor het vervaardigen van bijbelse lectuur, gaande gehouden en waar nodig uitgebreid. Dank zij die bijdragen kunnen reizende kring- en districtsopzieners over de gehele aarde christelijke gemeenten bezoeken en medegelovigen in geestelijk opzicht helpen (Rom. 1:11, 12). Ook anderen die in de volle-tijddienst werkzaam zijn, worden op die manier geholpen.
Vroege voorvechters voor de ware aanbidding ontvingen zegeningen vanuit de hemel omdat zij Jehovah met hun waardevolle dingen eerden. En wat waren zij gelukkig! Naarmate wij in deze tijd insgelijks de Koninkrijksbelangen ondersteunen, worden ook wij rijkelijk gezegend. Moge onze reactie dus positief zijn wanneer ons hart ons ertoe aanzet alles te doen wat wij kunnen.