Laat Jozua u helpen — Dien Jehovah moedig!
„IN DE wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen.” Misschien herkent u in die woorden een uitspraak van de mens die Jezus heette. Maar als u Hebreeuws sprak, zou de naam Jozua wellicht bij u opkomen, want Jezus is een Griekse vorm van de Hebreeuwse naam Jozua. — Johannes 16:33.
Terecht is moedig zijn ook een sleutelgedachte in het bijbelboek dat werd geschreven door Jezus’ voorganger, Jozua, de zoon van Nun. Maar, zo zou u zich kunnen afvragen, hoe kunnen wij persoonlijk voordeel trekken van het boek Jozua? Welnu, laten wij beginnen met dit idee van moedig zijn.
Een moedig man
Toen Mozes het einde van zijn leven had bereikt, koos Jehovah Jozua als zijn opvolger uit — beslist geen nieuweling of onbeproefde jongeman. Jozua was als slaaf in Egypte geboren, maar na de Exodus onderscheidde hij zich als een dapper leider bij het afslaan van de onuitgelokte aanval door de Amalekieten (Exodus 17:8-16). Jozua gaf opnieuw blijk van zijn moed en geloof toen van de twaalf mannen die uitgezonden waren om het land Kanaän te verkennen, alleen hij en Kaleb onbevreesd berichtten dat met Jehovah’s hulp de immorele Kanaänieten overwonnen konden worden en het Beloofde Land kon worden veroverd. — Numeri 13:1–14:9.
Aangezien Mozes het Beloofde Land niet binnen mocht gaan, zei hij tegen Jozua: „Wees moedig en sterk, want gij — gij zult dit volk het land binnenleiden dat Jehovah hun voorvaders onder ede beloofd heeft hun te geven, en gíj zult het hun tot erfdeel geven.” — Deuteronomium 31:7, 23.
U ziet dus waarom wij mogen verwachten uit het boek Jozua te leren hoe hij zich moedig betoonde en hoe wij het kunnen zijn. Meer dan de helft van het aantal keren zelfs dat de woorden „moedig” en „sterk” samen in een bijbelvers voorkomen, staan ze in het boek Jozua of in opmerkingen over hem. Aan het begin van dit boek komen wij bijvoorbeeld al Jehovah’s raad aan Jozua tegen: „Wees slechts moedig en zeer sterk om zorgvuldig te handelen overeenkomstig heel de wet die mijn knecht Mozes u heeft geboden. Wijk er niet van af, noch naar rechts, noch naar links, opdat gij overal waar gij gaat, wijs moogt handelen” (Jozua 1:7). Laten wij onze aandacht eens richten op enige van de gebeurtenissen waarbij Jozua er blijk van gaf dat hij zowel innerlijk moedig was in zijn geloof als uiterlijk moedig in zijn daden. Dan kunnen wij zien welke lessen wij hieruit voor onszelf kunnen leren.
Moedig in geloof en daden
Onmiddellijk nadat Jehovah Jozua had gemaand „moedig en zeer sterk” te zijn, begon hij aanstalten te maken om Israël door de Jordaan heen het land Kanaän binnen te leiden. Jozua gebood: „Maakt mondvoorraad voor u gereed, want over drie dagen trekt gij deze Jordaan over om het land binnen te gaan en in bezit te nemen dat Jehovah, uw God, u geeft” (Jozua 1:11). Jozua’s moedige geloof bracht hem dus niet op de gedachte dat zij rustig konden gaan zitten afwachten totdat Jehovah alles zou doen. Zij moesten persoonlijk in actie komen. In dezelfde zin hebben wij geloof en moed nodig om Jezus’ raad op te volgen erop te vertrouwen dat God ons zal helpen aan voldoende voedsel en kleding te komen. Toch betekent de belofte van deze hulp niet dat wij eenvoudig kunnen gaan zitten afwachten en niets hoeven te doen om in ons eigen onderhoud te voorzien. — Matthéüs 6:25-33.
Het probleem waarmee Jozua zich nu onmiddellijk geconfronteerd zag, was hoe zij door de Jordaan moesten waden in het voorjaar, als het water hoog stond en de oversteek uiterst gevaarlijk was (Jozua 5:10). Jozua redeneerde niet: ’Misschien is het beter te wachten tot midzomer, als het water zakt.’ God zei dat hij moest handelen en moedig deed Jozua dit. Ziet u hier een les in? Wanneer het voor ons de tijd is om iets te doen wat de ware aanbidding betreft, dienen wij moedig te handelen, in plaats van de neiging te hebben de zaak uit te stellen tot de omstandigheden gunstiger of gemakkelijker lijken. Ja, dan moeten wij handelen, net als Jozua. — Prediker 11:4; Jakobus 4:13, 14.
Om te laten zien dat Hij met Jozua was, droeg God hem op enkele priesters de ark van het verbond naar de gezwollen rivier te laten dragen. Toen zij het water inliepen, viel er een pad droog, dwars door de rivier, zodat de natie droogvoets kon oversteken. Jozua rekende zich dit geenszins als een persoonlijke verdienste aan maar volgde Jehovah’s aanwijzingen op en bouwde te Gilgal (veilig op de westelijke oever) een gedenkteken van stenen die uit de rivierbedding werden gehaald. Het diende om te beklemtonen dat ’Jehovah’s hand sterk is, opdat hij voor altijd gevreesd wordt’ (Jozua 3:5–4:24). Hoewel wij niet persoonlijk de gelegenheid hebben om dat stenen gedenkteken te zien, dient dat wat Jehovah door bemiddeling van Jozua deed ons nog meer vertrouwen te schenken in Gods vermogen om ten behoeve van zijn volk te handelen. De betekenis van dat gedenkteken zou zeker veelzeggend worden voor de Israëlieten, die nu voor de versterkte Kanaänitische stad Jericho kwamen te staan.
Zou Jozua, als de onbevreesde bevelhebber die hij was, de Israëlieten aanvoeren in een massale aanval op deze ommuurde stad? U weet misschien dat Jozua in plaats daarvan Gods aanwijzingen opvolgde. Hoe luidden die aanwijzingen? Hij moest zijn gewapende mannen dagelijks zwijgend rond de stad laten marcheren, gevolgd door priesters van wie sommigen op ramshorens bliezen en anderen de Ark droegen. Op de zevende dag marcheerden zij er zevenmaal omheen, waarna „het volk . . . schreeuwde toen men op de horens ging blazen. . . . Daar stortte de muur [van Jericho] tegen de vlakte”. Daardoor kregen Jozua’s mannen de kans de stad binnen te stormen en ze aan de vernietiging prijs te geven. Het was een complete overwinning! — Jozua 6:20.
Standvastig in moed, maar redelijk
Aan de hand van twee gebeurtenissen die vervolgens plaatsvonden, kunnen wij inzicht krijgen in een ander aspect van Jozua’s moed. De eerste had te maken met de naburige stad Ai. Toen de Israëlieten ertegen optrokken, werden zij op de vlucht gedreven. Waarom? Omdat Achan, in strijd met Gods bevel, buit uit Jericho had weggenomen. Sommigen zullen zijn handelwijze misschien verontschuldigen aangezien de dingen die hij wegnam nuttig waren en het er niet naar uitzag dat hij daardoor iemand zou benadelen. Misschien hebt u ook wel eens zo’n redenering gehoord over kruimeldiefstallen bij een werkgever of andere „kleine” vergrijpen. Hoe reageerde Jozua?
Door God geholpen kon Jozua de zondaar aanwijzen en het bewijs van de misdaad leveren door de gestolen goederen op te sporen. Wat moeten die voorwerpen een armzalige indruk gemaakt hebben! Maar Jozua drong door tot de kern van de zaak en zei tot Achan: „Waarom hebt gij de banvloek over ons gebracht? Jehovah zal op deze dag de banvloek over u brengen” (Jozua 7:25). Vastbesloten het recht te laten zegevieren, liet Jozua de zondaar terechtstellen en effende daarmee de weg om Ai te veroveren. Met de wijze waarop Jozua het geval Achan behandelde in gedachte zouden wij ons kunnen afvragen: ’Ben ik even vastberaden wanneer mijn collega’s of klasgenoten onwettige of immorele daden bagatelliseren?’
Let nu eens op de tweede gebeurtenis, waarbij de Kanaänitische inwoners van Gibeon betrokken waren. Toen zij hoorden van Jozua’s successen tegen Jericho en Ai, beraamden zij een list en stuurden mannen die voorgaven reizigers uit een ver land te zijn die een vredesverbond met Israël wensten te sluiten, hetgeen ook inderdaad gebeurde. Vervolgens kwam aan het licht dat de mannen in werkelijkheid uit het naburige Gibeon afkomstig waren en veel Israëlieten begonnen te murmureren over de manier waarop de zaak was behandeld. Zou Jozua woedend worden over het bedrog en bevel geven Gibeon te vernietigen?
Er was een verbond gesloten, en Jozua respecteerde dat. Hij bepaalde dat de Gibeonieten voortaan belast zouden zijn met de taak voor Gods huis water te putten en hout te hakken. De Gibeonieten verklaarden zich bereid zich aan deze regeling te houden en weldra toonden de gebeurtenissen aan dat ook Jozua zich eraan zou houden. Hoe dat zo? Welnu, vijf Kanaänitische koningen uit de omgeving sloten een verbond en trokken op tegen Gibeon. Jozua handelde snel en na een hele dag doorgemarcheerd te hebben, viel hij de alliantie aan. Jehovah verleende hulp door het dodelijke hagelstenen te laten regenen op het Kanaänitische leger en vervolgens op wonderbare wijze de zon een dag lang stil te laten staan, zodat de Israëlieten hun achtervolging konden voltooien. Zullen wij, indachtig de Gibeonieten, wanneer wij een overeenkomst sluiten of ons woord geven in een kwestie die niet in strijd is met Gods beginselen, even standvastig zijn in onze moed als Jozua? Houden wij ons woord zelfs als het moeilijk is of ons niet schikt? — Psalm 15:4.
Het is veelzeggend dat Jozua vlak na het zojuist genoemde gevecht, toen de vijf koningen terechtgesteld zouden worden, zijn volk dringend maande: „Weest niet bevreesd, noch verschrikt. Weest moedig en sterk, want zo zal Jehovah doen met al uw vijanden, tegen wie gij strijdt” (Jozua 10:25). Moedig en sterk zijn, zou de Israëlieten goed van pas komen wanneer zij hun door God bevolen verovering voortzetten, eerst naar het zuiden en vervolgens naar het noorden, waar ook de koning van Hazor een nutteloze alliantie tegen Israël vormde. Hoewel de Israëlieten niet over zulke technologische voorzieningen beschikten als de Kanaänieten, die versterkte steden en van wapens voorziene strijdwagens bezaten, brachten zij Jehovah’s wil moedig ten uitvoer.
Andere lessen uit Jozua
Wij hebben in het bijzonder aandacht besteed aan de lessen in het boek Jozua die betrekking hebben op zijn moed. Maar wanneer u het boek doorleest, is het heel goed mogelijk dat u andere nuttige lessen aantreft.
Veel vrouwen bijvoorbeeld zijn onder de indruk geraakt van de houding van Rachab, die twee Israëlieten beschermde die Jericho kwamen verkennen. De meeste Kanaänieten namen, toen zij van Gods grote daden ten behoeve van Israël hoorden, een verdedigende houding aan en verzetten zich bevreesd tegen Israël. Rachab niet. Zij was bereid het bij haar eigen volk te verbruien en haar leven te riskeren om Jehovah’s liefderijke goedheid te ontvangen. Ook deed zij wat zij kon om haar bloedverwanten te laten weten wat zij moesten doen ter bescherming van hun leven. Wij zouden dat verslag zeker kunnen gebruiken om vrouwen in deze tijd te helpen beseffen dat de ware aanbidding zwaarder dient te wegen dan de verstandhouding met hun buren of zelfs hun volk. — Jozua 2:8-14.
Een goede les die wij ook in Jozua tegenkomen, leert ons de motieven van anderen niet verkeerd te beoordelen. Het incident speelt zich af in de tijd dat een groot gedeelte van Kanaän al veroverd was en Jozua het land overeenkomstig het erfdeel van elke stam had opgedeeld. De mannen van twee en een halve stam keerden terug naar hun grondgebied ten oosten van de Jordaan. Toen zij dit deden, richtten zij een altaar op. De andere stammen trokken onmiddellijk hun conclusie — een verkeerde — over de bedoeling van dat altaar. Er dreigde een stammenoorlog. Wanneer u het verslag in Jozua hoofdstuk 22 leest, let dan eens op hoe wij hieruit kunnen leren dat wij ervoor moeten oppassen anderen verkeerde motieven toe te schrijven. En merk ook op wat een juiste handelwijze van uw kant zou zijn wanneer u van mening bent dat een ander u beledigd heeft of onbehoorlijk heeft gehandeld.
Een overzicht van het boek Jozua zou niet compleet zijn zonder te wijzen op de nadruk die erin gelegd wordt op de studie van Gods Woord en op het vasthouden aan de daarop gebaseerde ware aanbidding. God adviseerde Jozua Zijn woord geregeld te lezen en er niet van af te wijken (Jozua 1:8). Na de overwinning op Ai leidde Jozua de hele natie noordwaarts naar het gebied van Sichem, tussen de berg Ebal en de berg Gerizim. Daar bouwde hij een altaar voor offers en vervolgens „schreef hij daar op de stenen een afschrift van de wet van Mozes” (Jozua 8:32). Voorts las hij het volk de wet voor. „Er bleek geen woord te zijn van alles wat Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas voor de hele gemeente van Israël, te zamen met de vrouwen en de kleinen en de inwonende vreemdelingen, die in hun midden wandelden.” — Jozua 8:35.
Later, nadat Jozua enige tijd in de stad had gewoond die hij bescheiden als erfdeel had gevraagd, bracht hij het volk opnieuw bijeen en sprak: „Wat mij betreft, ik ben oud geworden, ik ben vergevorderd in dagen. En wat u aangaat, gij hebt gezien al wat Jehovah, uw God, ter wille van u met al deze natiën heeft gedaan, want Jehovah, uw God, streed zelf voor u.” Daarom drukte hij hun op het hart: „Gij moet zeer moedig zijn om al wat er in het boek der wet van Mozes staat geschreven, te onderhouden en te volbrengen, door er nooit van af te wijken, niet naar rechts, noch naar links . . . Maar Jehovah, uw God, dient gij aan te hangen.” Om hen daartoe te stimuleren, bracht hij hun in herinnering: „Gij weet zeer goed . . . dat niet één woord van alle goede woorden die Jehovah, uw God, tot u gesproken heeft, onvervuld is gebleven. Alles is voor u uitgekomen.” — Jozua 23:2-8, 14.
Ten slotte riep hij het volk nogmaals bijeen om hen ten afscheid aan te sporen en smeekte hun: „Kiest dan heden zelf wie gij zult dienen, . . . maar wat mij en mijn huisgezin betreft, wij zullen Jehovah dienen.” Toen zij hem verzekerden dat ook zij dat zouden doen, sloot hij een verbond met hen. Het goddelijke verslag zegt: „Nu geschiedde het na deze dingen dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht van Jehovah, ten slotte stierf op de leeftijd van honderd tien jaar.” Deze loyale aanbidder van Jehovah wekt beslist ook ons krachtig op om moedig en sterk te zijn, ’Jehovah te vrezen en hem op een onberispelijke wijze en in waarheid te dienen’. — Jozua 24:14, 15, 29.