Jezus’ leven en bediening
Jezus’ eerste discipelen
NA veertig dagen in de wildernis te hebben doorgebracht, keert Jezus terug naar Johannes, die hem gedoopt had. Wanneer hij naar Johannes toe komt, roept deze uit: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt! Deze is het van wie ik zei: Na mij komt een man die mij is vooruitgegaan, want hij bestond vóór mij.” Hoewel Johannes ouder is dan zijn neef Jezus, weet Johannes dat Jezus reeds vóór hem bestond, als een geestelijke persoon in de hemel.
De volgende dag staat Johannes daar weer, met twee van zijn discipelen. Als Jezus naar hem toe komt, zegt hij nogmaals: „Ziet, het Lam Gods!” Hierop beginnen deze twee discipelen van Johannes de Doper Jezus direct te volgen. Een van hen is Andréas en de andere is klaarblijkelijk degene die deze dingen heeft opgetekend, ook iemand die Johannes heette. Deze Johannes is volgens de conclusies die uit de bijbel getrokken kunnen worden eveneens een neef van Jezus, want hij is een zoon van Maria’s zuster Salóme.
Wanneer Jezus zich omkeert en ziet dat Andréas en Johannes hem volgen, vraagt hij: „Wat zoekt gij?”
„Leraar”, vragen zij „waar houdt gij verblijf?”
„Komt, dan zult gij het zien”, antwoordt Jezus.
Het is ongeveer vier uur ’s middags en Andréas en Johannes blijven de rest van die dag bij Jezus. Naderhand is Andréas zo opgewonden dat hij wegsnelt om zijn broer te zoeken die Petrus wordt genoemd. „Wij hebben de Messias gevonden”, vertelt hij hem. En hij brengt Petrus bij Jezus. Misschien wel op hetzelfde ogenblik vindt Johannes zijn broer Jakobus en brengt hem bij Jezus; maar het is kenmerkend voor Johannes dat hij deze persoonlijke inlichtingen uit zijn evangelie weglaat.
De volgende dag vindt Jezus Filippus en nodigt hem uit door te zeggen: „Wees mijn volgeling.” Filippus vindt vervolgens Nathánaël, die ook Bartholoméüs wordt genoemd, en zegt: „Wij hebben degene gevonden over wie Mozes, in de Wet, en de Profeten hebben geschreven, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth.” Nathánaël twijfelt echter. „Kan uit Nazareth iets goeds komen?” vraagt hij.
„Kom dan kijken”, luidt Filippus’ uitnodiging. Als zij bij Jezus komen, zegt deze tot Nathánaël: „Voordat Filippus u riep, terwijl gij onder de vijgeboom waart, zag ik u.”
Nathánaël is verbaasd. ’Leraar, gij zijt de Zoon van God, gij zijt Koning van Israël’, antwoordt hij.
Niet lang daarna verlaat Jezus met zijn pasverworven discipelen het Jordaandal en reist naar Galiléa. Johannes 1:29-51.
◆ Wie waren de eerste discipelen van Jezus?
◆ Hoe werden Petrus, en misschien Jakobus, aan Jezus voorgesteld?
◆ Waardoor raakte Nathánaël ervan overtuigd dat Jezus de Zoon van God was?