Doodaanbrengende hongersnood in een tijd van overvloed
„Míjn knechten zullen eten, maar gíj zult honger lijden.” — JESAJA 65:13.
1, 2. (a) Met welk probleem worstelen de natiën tevergeefs? (b) Op welke realistische hoop wijst de bijbel?
HET spookbeeld van hongersnood verheft zich dreigend boven de gehele wereld! In een commentaar op de crisis werd in een redactioneel artikel in The Boston Globe gezegd: „Een wereld waarin bijna een miljard mensen op de rand van uithongering leeft, moet absoluut wegen vinden om de armste natiën te helpen althans in enige mate de overvloed te genieten waarin de rijkste natiën zich verheugen.” Maar zelfs zogenaamd technisch ontwikkelde natiën kunnen er geen aanspraak op maken dat bij hen in het geheel geen voedseltekorten voorkomen. Ook deze landen hebben geen kans gezien een programma van de grond te krijgen waardoor wordt gegarandeerd dat al hun burgers voldoende voedsel zullen hebben. Sociaal bewogen mensen worstelen met het groeiende probleem. Bestaat er een oplossing?
2 Het hierboven aangehaalde artikel erkende: „Het meest ontmoedigende aspect van ondervoeding . . . is dat de wereld ontegenzeglijk de capaciteit heeft om iedereen van voedsel te voorzien.” Toch blijft de gesel van hongersnood en voedseltekorten oprukken. Hoe komt dat? Onze liefdevolle Schepper heeft ruimschoots voorzien in de behoefte van alle miljarden aardbewoners. Toen hij de aarde als woonplaats voor de mens in gereedheid bracht, schonk hij haar het vermogen om een overvloed voort te brengen, meer dan voldoende voor allemaal (Psalm 72:16-19; 104:15, 16, 24). Zelfs in deze kommervolle tijden hebben wij de verzekering dat onze Grote Verzorger voldoende voedsel zal verschaffen voor hen die naar de juiste Bron opzien. Door bemiddeling van Degene die hij als de grote Voedselbeheerder heeft gegeven, deelt hij ons mee: „Blijft . . . eerst het koninkrijk en [Gods] rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen [noodzakelijke levensbehoeften] zullen u worden toegevoegd.” — Matthéüs 6:33; 1 Johannes 4:14.
Een doodaanbrengende hongersnood
3. Welke hongersnood is van de allergrootste betekenis, en hoe werd deze voorzegd?
3 Van de allergrootste betekenis op aarde in deze tijd is de betreurenswaardige geestelijke hongersnood. Deze houdt rechtstreeks verband met het ontbreken van vrede. De mensheid wankelt rond, vertwijfeld op zoek naar een uitweg. Vele eeuwen geleden bewoog de almachtige God zijn profeet ertoe deze situatie te beschrijven met de woorden: „’Zie! Er komen dagen,’ is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, ’en ik zal stellig een hongersnood in het land zenden, geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar naar het horen van de woorden van Jehovah. En zij zullen stellig wankelen van zee tot zee, en van het noorden zelfs tot de opgang der zon. Zij zullen her- en derwaarts blijven gaan op zoek naar het woord van Jehovah, maar zij zullen het niet vinden.’” — Amos 8:11, 12.
4, 5. (a) Waarom vinden velen God niet, ofschoon zij hem zoeken? (b) Hoe vormde Jezus een schril contrast met de religieuze leiders van zijn tijd? (Matthéüs 15:1-14)
4 Is er echter een uitweg uit de impasse? Ja, antwoordt de apostel Paulus, die ons aanmoedigt met de woorden: „De God die de wereld heeft gemaakt . . . heeft de gezette tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend, opdat zij God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons.” — Handelingen 17:24-27.
5 Als God „niet ver is van een ieder van ons”, waarom tasten dan velen naar hem maar vinden hem niet? Dat komt doordat zij hem op de verkeerde plaatsen zoeken. Hoevelen die zich christenen noemen, gaan persoonlijk te rade bij het fundamentele handboek van het christendom, de bijbel? Hoeveel zogenaamde „herders” gebruiken Gods Woord om de „schapen” te onderwijzen? (Vergelijk Ezechiël 34:10.) Jezus zei tot de trotse religieuze leiders van zijn tijd dat zij „noch de Schriften noch de kracht Gods” kenden (Matthéüs 22:29; Johannes 5:44). Maar Jezus kende de Schriften en onderwees ze ook aan de mensen, met wie hij medelijden had „omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder”. — Matthéüs 9:36.
In welk opzicht een tijd van overvloed?
6. Welke geruststellende verzekering geeft Jehovah zijn dienstknechten met betrekking tot geestelijke overvloed?
6 Degenen die oprecht trachten Jehovah te leren kennen, worden door hem aangemoedigd en tevens van zijn zorg verzekerd. Wanneer hij de vals-religieuze herders terechtwijst, zegt hij bij monde van zijn profeet Jesaja: „Ziet! Míjn knechten zullen eten, maar gíj zult honger lijden. Ziet! Míjn knechten zullen drinken, maar gíj zult dorst lijden. Ziet! Míjn knechten zullen zich verheugen, maar gíj zult beschaamd staan” (Jesaja 65:13, 14). Maar hoe voorziet God in overvloed voor zijn eigen dienstknechten? Wat moeten wij doen om vreugdevol gebruik te kunnen maken van de voorziening die hij heeft getroffen tot ons levensbehoud, ondanks de huidige geestelijke hongersnood?
7. Welk drama uit de oudheid werd liefdevol verschaft om ons in deze tijd aan te moedigen?
7 Aangezien wij alleen voor overleving in aanmerking kunnen komen wanneer wij Gods vereisten kennen en vol geloof in overeenstemming daarmee handelen, dienen wij ons gretig tot Gods Woord te wenden om te trachten erachter te komen wat zijn wil voor ons is en te onderscheiden hoe hij ten aanzien van ons handelt (Johannes 17:3). Hiertoe willen wij nu een bijbels drama beschouwen waarin wij overeenkomsten aantreffen met dingen die in deze tijd gebeuren. De centrale figuur in dit drama is de patriarch Jozef. Zoals Jehovah door bemiddeling van Jozef wijze voorzieningen trof voor Zijn volk, zo voorziet Hij ook liefdevol in leiding voor degenen die Hem in deze tijd zoeken. — Vergelijk Romeinen 15:4; 1 Korinthiërs 10:11, Engelse NW-Verwijsbijbel 1984, voetnoot (*); Galaten 4:24.
Levensbehoud door bemiddeling van Jozef
8, 9. (a) Wie komen in latere tijden overeen met Jozef en met Jakob en Farao? (b) Hoe kunnen wij zelf bij de vervulling betrokken zijn?
8 Met betrekking tot de kwestie van levensbehoud heeft Jozef, de zoon van Jakob, een opmerkelijke rol gespeeld. Vormt dit een afbeelding van iets wat zich in latere tijden zou voordoen? Welnu, beschouw eens hoe Jozef het uithield onder de onverdiende behandeling die hij van zijn broers te verduren kreeg, hoe hij het hoofd bood aan moeilijkheden en beproevingen in een vreemd land, hoe hij onwankelbaar geloof toonde, hoe hij vasthield aan zijn rechtschapenheid en hoe hij verheven werd tot de positie van een wijs beheerder in een tijd van catastrofale hongersnood (Genesis 39:1-3, 7-9; 41:38-41). Zien wij geen overeenkomst in de levensloop van Jezus?
9 Jezus moest veel lijden verduren om het Brood des Levens te worden te midden van een wereld die hongert „naar het horen van de woorden van Jehovah” (Amos 8:11; Hebreeën 5:8, 9; Johannes 6:35). Zowel Jakob als Farao doen ons, in hun relatie tot Jozef, aan Jehovah denken en aan datgene wat hij door bemiddeling van zijn Zoon tot stand brengt (Johannes 3:17, 34; 20:17; Romeinen 8:15, 16; Lukas 4:18). Er waren ook anderen die meededen aan het opvoeren van dit levensechte drama, en wij zullen hun rollen met belangstelling beschouwen. Wij zullen ongetwijfeld herinnerd worden aan onze eigen afhankelijkheid van de Grotere Jozef, Christus Jezus. Hoe dankbaar zijn wij dat hij ons gedurende deze steeds slechter wordende „laatste dagen” behoedt voor doodaanbrengende hongersnood! — 2 Timótheüs 3:1, 13.
Het drama ontvouwt zich
10. (a) Hoe werd Jozef voorbereid op de verantwoordelijke rol die hij zou gaan spelen? (b) Welke hoedanigheden legde hij in zijn jonge jaren aan de dag?
10 In Jozefs tijd kon geen mens vooruit geweten hebben wat Jehovah voor Zijn volk in petto had. Maar tegen de tijd dat Jozef geroepen werd om zijn levenreddende rol te vervullen, had Jehovah hem reeds opgeleid en zijn bekwaamheden vervolmaakt. Het verslag over zijn jonge jaren luidt: „Toen Jozef zeventien jaar oud was, hoedde hij eens met zijn broers de schapen onder het kleinvee, en omdat hij nog maar een knaap was, was hij met de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader. Jozef dan bracht een slecht bericht over hen aan hun vader” (Genesis 37:2). Hij bleek de belangen van zijn vader loyaal toegewijd te zijn, evenals Jezus onwankelbaar loyaal was in het hoeden van de kudde van zijn Vader te midden van een „ongelovig en verdraaid geslacht”. — Matthéüs 17:17, 22, 23.
11. (a) Waarom gingen Jozefs halfbroers hem haten? (b) Hoe ontstond er in Jezus’ geval een soortgelijke situatie?
11 Jozefs vader, Israël, kreeg hem meer lief dan al zijn broers en begunstigde hem door een lang, gestreept hemdachtig kleed voor hem te laten maken. Daarom gingen Jozefs halfbroers „hem haten, en zij konden niet op vreedzame wijze tot hem spreken”. Zij vonden nog meer reden om hem te haten toen hij twee dromen had, die, volgens hun interpretatie, betekenden dat hij over hen zou heersen. Op overeenkomstige wijze gingen de joodse leiders Jezus haten wegens zijn loyaliteit, zijn overtuigende onderwijs en het duidelijke bewijs dat Jehovah’s zegen op hem rustte. — Genesis 37:3-11; Johannes 7:46; 8:40.
12. (a) Waarom was Jakob bezorgd voor het welzijn van zijn zonen? (b) Welke overeenkomst zien wij in Jozefs handelwijze en die van Jezus?
12 Enige tijd later waren Jozefs broers schapen aan het weiden in de buurt van Sichem. Jozefs vader was terecht bezorgd, want op die plaats had Sichem Dina onteerd, met het gevolg dat Simeon en Levi samen met hun broers de mannen van die stad hadden gedood. Jakob vroeg Jozef erheen te gaan om te zien of zij het goed maakten en dan verslag aan hem uit te brengen. Ondanks de vijandige houding die Jozefs broers jegens hem aan de dag legden, ging hij onmiddellijk op zoek naar hen. In dezelfde geest nam Jezus blijmoedig Jehovah’s toewijzing hier op aarde op zich, ook al zou dat hevig lijden voor hem betekenen gedurende de tijd dat hij als de Voornaamste Bewerker van redding tot volmaaktheid werd gebracht. Wat een schitterend voorbeeld voor ons allen werd Jezus door zijn volharding! — Genesis 34:25-27; 37:12-17; Hebreeën 2:10; 12:1, 2.
13. (a) Hoe gaven Jozefs halfbroers lucht aan hun haatgevoelens? (b) Waarmee kan Jakobs smart vergeleken worden?
13 Jozefs tien halfbroers zagen hem van een afstand aankomen. Onmiddellijk laaide hun woede tegen hem op, en zij smeedden een complot om zich van hem te ontdoen. Eerst waren zij van plan hem te doden. Maar Ruben, uit bezorgdheid vanwege zijn verantwoordelijkheid als eerstgeborene, overreedde hen om Jozef in een droge waterput te gooien, met de bedoeling later terug te komen en hem te bevrijden. Intussen haalde Juda zijn broers er echter toe over om hem als slaaf te verkopen aan enkele Ismaëlieten die juist met hun karavaan voorbijkwamen. Vervolgens namen de broers Jozefs lange kleed en doopten het in het bloed van een geitebok en stuurden het naar hun vader. Toen Jakob het kleed onderzocht, riep hij uit: „Het is het lange kleed van mijn zoon! Een kwaadaardig wild beest moet hem verslonden hebben! Jozef is vast en zeker in stukken gescheurd!” Een soortgelijke smart moet Jehovah hebben gevoeld over het lijden dat Jezus onderging toen hij zijn toewijzing op aarde volbracht. — Genesis 37:18-35; 1 Johannes 4:9, 10.
Jozef in Egypte
14. Hoe kan dit drama uit de oudheid ons tot voordeel strekken?
14 Wij moeten niet de conclusie trekken dat de vervullingen van de dramatische gebeurtenissen rond Jozef zich in exact dezelfde chronologische volgorde voltrekken. Veeleer vinden wij daar in de oudheid een reeks patronen die ons in deze tijd tot onderwijs en aanmoediging dienen. Zoals de apostel Paulus verklaart: „Alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben. Moge nu de God die volharding en vertroosting schenkt, geven dat gij onder elkaar dezelfde geestesgesteldheid hebt die Christus Jezus bezat, opdat gij eensgezind met één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus moogt verheerlijken.” — Romeinen 15:4-6.
15. Waarom genoten Jozef en het huis van Potifar voorspoed?
15 Jozef werd naar Egypte gebracht en daar werd hij verkocht aan een Egyptenaar, Potifar genaamd, die het hoofd van Farao’s lijfwacht was. Jehovah bleek met Jozef te zijn, omdat deze niet afweek van de voortreffelijke beginselen die zijn vader hem had ingeprent, ook al was hij nu ver weg van het huis van zijn vader. Jozef keerde de aanbidding van Jehovah niet de rug toe. Zijn meester, Potifar, vatte waardering op voor Jozefs opmerkelijke hoedanigheden, zodat hij hem over zijn hele huishouding aanstelde. Jehovah bleef het huis van Potifar zegenen wegens Jozef. — Genesis 37:36; 39:1-6.
16, 17. (a) Hoe reageerde Jozef op een volgende beproeving op zijn rechtschapenheid? (b) Hoe blijkt uit Jozefs ervaring in de gevangenis dat de aangelegenheden geleid werden?
16 Zo was de situatie toen Potifars vrouw trachtte Jozef te verleiden. Hij bleef haar afwijzen. Op een dag greep zij hem bij zijn kleed vast, maar hij vluchtte, daarbij zijn kleed in haar handen achterlatend. Zij beschuldigde Jozef bij Potifar van immorele avances jegens haar, en Potifar liet Jozef in de gevangenis werpen. Een tijdlang werd hij daar in ijzeren ketenen gehouden. Maar in weerwil van alle tegenspoed die zijn ervaring in de gevangenis meebracht, bleef Jozef bewijzen dat hij een rechtschapen man was. Daarom stelde de overste van het gevangenhuis hem aan als hoofd over alle gevangenen. — Genesis 39:7-23; Psalm 105:17, 18.
17 Na verloop van tijd vielen Farao’s overste der schenkers en overste der bakkers in ongenade en werden in de gevangenis geworpen. Jozef werd aangesteld om hen te bedienen. Weer manoeuvreerde Jehovah de omstandigheden. De twee hofbeambten hadden dromen waar zij geen raad mee wisten. Nadat Jozef met nadruk had verklaard dat ’uitleggingen een zaak van God zijn’, vertelde hij hun wat de dromen betekenden. En juist zoals Jozef te kennen had gegeven, werd drie dagen later (op Farao’s verjaardag) de schenker in zijn functie hersteld, maar de overste der bakkers werd opgehangen. — Genesis 40:1-22.
18. (a) Hoe kwam het dat er weer aan Jozef werd gedacht? (b) Wat was in grote trekken de inhoud van Farao’s dromen?
18 Hoewel Jozef de schenker op het hart had gedrukt bij Farao een goed woord voor hem te doen, verstreken er twee jaar voordat de man weer aan Jozef dacht. En zelfs toen kwam dat alleen maar doordat Farao in één nacht tweemaal een verbijsterende droom had gehad. Toen geen van de magie-beoefenende priesters van de koning de betekenis ervan wist te ontraadselen, deelde de schenker Farao mee dat Jozef dromen kon uitleggen. Daarom liet Farao Jozef halen, die nederig op de Bron van ware uitleggingen wees door te zeggen: „God zal Farao welzijn aankondigen.” De heerser van Egypte lichtte Jozef daarop met de volgende woorden over de dromen in:
„Zie, . . . ik [stond] aan de oever van de rivier de Nijl. En zie, uit de rivier de Nijl stegen zeven koeien op, vet van vlees en schoon van gedaante, en ze gingen in het gras van de Nijl grazen. En zie, na deze stegen er zeven andere koeien op, schraal en zeer slecht van gedaante en mager van vlees. Zo slecht als deze heb ik ze in heel Egypteland nog niet gezien. Voorts aten de magere en slechte koeien de eerste zeven vette koeien op. Deze kwamen dus in hun buik terecht, en toch kon men niet merken dat ze in hun buik waren terechtgekomen, daar hun uiterlijk even slecht was als in het begin. . . .
Daarna zag ik in mijn droom en zie, zeven korenaren schoten op uit één halm, vol en goed. En zie, na deze ontsproten er zeven verschrompelde, dunne, door de oostenwind verzengde korenaren. Toen slokten de dunne korenaren de zeven goede korenaren op. Ik legde dit dus voor aan de magie-beoefenende priesters, maar er was niemand die mij de uitlegging kon vertellen.” — Genesis 40:23–41:24.
19. (a) Hoe gaf Jozef blijk van nederigheid? (b) Welke boodschap werd door de uitlegging van de dromen overgebracht?
19 Wat een merkwaardige dromen! Hoe zou iemand die nu kunnen uitleggen? Jozef slaagde hierin, maar niet om zelf met de eer te strijken. Hij zei: „De droom van Farao is slechts één droom. Wat de ware God doet, . . . heeft hij Farao doen zien.” Vervolgens ging Jozef ertoe over met de volgende woorden te onthullen welke indrukwekkende profetische boodschap door die dromen werd overgebracht:
„Zie, er komen zeven jaren van grote overvloed in heel Egypteland. Maar na deze zullen er stellig zeven jaren van hongersnood aanbreken, en al de overvloed in het land Egypte zal stellig vergeten worden en de hongersnood zal het land eenvoudig verteren. . . . En dat de droom tot tweemaal toe aan Farao herhaald werd, betekent dat de zaak volkomen vaststaat bij de ware God, en de ware God spoedt zich om die ten uitvoer te brengen.” — Genesis 41:25-32.
20, 21. (a) Hoe reageerde Farao op de waarschuwing? (b) Hoe kunnen Jozef en Jezus in deze fase van de gebeurtenissen, met elkaar vergeleken worden?
20 Wat zou Farao met het oog op deze dreigende hongersnood kunnen doen? Jozef deed Farao de aanbeveling voorbereidingen te treffen door een beleidvol en wijs man over het land aan te stellen om het overschot van de oogst in de goede jaren op te slaan. Inmiddels had Farao de opmerkelijke kwaliteiten van Jozef onderkend. Door zijn zegelring van zijn eigen hand af te nemen en hem aan Jozefs hand te doen, stelde Farao hem derhalve aan over het gehele land Egypte. — Genesis 41:33-46.
21 Jozef was dertig jaar oud toen hij voor Farao stond, even oud als Jezus Christus toen hij gedoopt werd en met zijn levengevende bediening begon. Het volgende artikel zal laten zien hoe Jozef door Jehovah werd gebruikt als voorafschaduwing van Jehovah’s „Voornaamste Gevolmachtigde en Redder” in een tijd van hongersnood, in het bijzonder met betrekking tot de tijd waarin wij leven. — Handelingen 3:15; 5:31.
Wat is uw antwoord?
◻ In welke twee opzichten vormt hongersnood in deze tijd een bedreiging?
◻ Welke voortreffelijke hoedanigheden kweekte Jozef aan terwijl hij met zijn halfbroers samen was?
◻ Wat kunnen wij van Jozefs vroege ervaringen in Egypte leren?
◻ Welke verzekering hebben wij op grond van Jehovah’s zorg voor Jozef en het door hongersnood geteisterde volk?
[Inzet op blz. 13]
Een columnist zei in The Sunday Star (Toronto, 30 maart 1986) over de zogenaamde grote gevestigde kerken: „Waar ze ernstig in te kort schieten, is in te spelen op de intense geestelijke honger die mannen, vrouwen en jonge mensen in deze tijd hebben”