Gebeden vereisen werken
„Jehovah is ver van de goddelozen, maar het gebed van de rechtvaardigen hoort hij.” — SPREUKEN 15:29.
1. Aan welke voorwaarde moet worden voldaan, wil God onze gebeden verhoren?
ALLE vereisten van Jehovah zijn wijs, rechtvaardig en liefdevol. Ze zijn beslist geen drukkende last (1 Johannes 5:3). Dat geldt ook voor zijn vereisten met betrekking tot het gebed. Een van deze vereisten is dat wij in overeenstemming met onze gebeden moeten leven. Onze handelwijze moet Jehovah God behagen. Hoe kunnen wij anders verwachten dat hij het oor zal lenen aan onze verzoeken en smeekbeden?
2, 3. Waarom verhoorde Jehovah de gebeden van de Israëlieten niet, zoals blijkt uit de woorden van Jesaja, Jeremia en Micha?
2 Dit is een aspect van gebeden dat door de meeste leden van de christenheid over het hoofd wordt gezien, net zoals het door de afvallige Israëlieten in Jesaja’s tijd over het hoofd gezien werd. Daarom liet Jehovah zijn profeet in Zijn naam het volgende zeggen: „Ook al zendt gij veel gebeden op, ik luister niet . . . Wast u, reinigt u, doet de slechtheid van uw handelingen van voor mijn ogen weg, houdt op kwaad te doen. Leert goed te doen” (Jesaja 1:15-17). Ja, wilden die Israëlieten Gods gunst genieten, dan moesten zij handelen op een wijze die hem behaagde. Zoals eens treffend is opgemerkt: „Als u wilt dat God naar u luistert wanneer u bidt, moet u naar Hem luisteren wanneer Hij spreekt.”
3 In feite heeft Jehovah God het herhaaldelijk noodzakelijk geacht zijn volk Israël aan deze waarheden te herinneren. Zo lezen wij: „Hij die zijn oor afwendt van het horen der wet — zelfs zijn gebed is iets verfoeilijks” voor God. „Jehovah is ver van de goddelozen, maar het gebed van de rechtvaardigen hoort hij” (Spreuken 28:9; 15:29). Vanwege deze situatie treurde Jeremia: „Gij [Jehovah] hebt de toegang tot uzelf versperd met een wolkgevaarte, opdat het gebed niet kan doordringen” (Klaagliederen 3:44). De waarschuwing die Micha onder inspiratie gaf, werd beslist vervuld: „Zij [zullen] tot Jehovah roepen om hulp, maar hij zal hen niet antwoorden. En hij zal in die tijd zijn aangezicht voor hen verbergen, al naar zij slechtheid hebben bedreven in hun handelingen.” — Micha 3:4; Spreuken 1:28-32.
4. Waaruit valt op te maken dat zelfs heel wat personen onder Jehovah’s volk niet inzien dat hun werken in overeenstemming moeten zijn met hun gebeden?
4 Het is dus noodzakelijk om in overeenstemming met onze gebeden te leven. Is het noodzakelijk dit feit in deze tijd zo te beklemtonen? Ja beslist, niet alleen vanwege de situatie in de christenheid, maar ook vanwege de situatie waarin heel wat leden van Jehovah’s opgedragen volk verkeren. Van de meer dan 3.000.000 verkondigers van het goede nieuws die er vorig jaar waren, werden er ruim 37.000 uitgesloten wegens gedrag dat voor een christen onbetamelijk is. Dat is ongeveer één op de 80. Naar alle waarschijnlijkheid baden de meesten van hen ten minste zo nu en dan. Maar handelden zij in overeenstemming met hun gebeden? Allerminst! Zelfs enkele ouderlingen die al tientallen jaren in de volle-tijddienst waren, behoorden tot degenen die de een of andere vorm van streng onderricht toegediend kregen. Hoe droevig! Ja, ’wie denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt’, dat hij niet handelt op een wijze die zijn gebeden voor zijn Maker onaanvaardbaar maken. — 1 Korinthiërs 10:12.
Waarom gebeden werken vereisen
5. Hoe moeten wij van onze oprechtheid blijk geven opdat Jehovah onze gebeden kan verhoren?
5 Indien wij willen dat Jehovah God naar onze gebeden luistert, moeten wij niet alleen moreel en geestelijk rein zijn, maar moeten wij er ook blijk van geven dat onze gebeden oprecht zijn door te werken aan de dingen waarom wij bidden. Gebed alleen is geen vervanging voor oprechte, verstandige krachtsinspanningen. Jehovah zal niet voor ons doen wat wij zelf kunnen doen door de raad uit zijn Woord in alle ernst toe te passen en de leiding van zijn heilige geest te volgen. Wij dienen bereid te zijn in dit opzicht alles te doen wat in ons vermogen ligt, zodat hij een basis heeft om onze gebeden te verhoren. Wij dienen dus ’niet meer te vragen dan waarvoor wij bereid zijn te werken’, zoals iemand het treffend onder woorden bracht.
6. Om welke twee redenen dienen wij te bidden?
6 De vraag kan echter gesteld worden: ’Waarom bidden, als wij moeten werken voor de dingen waarom wij bidden?’ Wij dienen om ten minste twee goede redenen te bidden. Ten eerste erkennen wij door onze gebeden dat alle goede dingen van God afkomstig zijn. Hij is de Gever van elk goede en volmaakte geschenk — zonneschijn, regen, vruchtbare tijden en nog zoveel meer! (Matthéüs 5:45; Handelingen 14:16, 17; Jakobus 1:17) Ten tweede hangt het van Jehovah’s zegen af of onze inspanningen al dan niet met succes worden bekroond. Zoals wij in Psalm 127:1 lezen: „Als Jehovah zelf het huis niet bouwt, is het tevergeefs dat de bouwers ervan er hard aan hebben gewerkt. Als Jehovah zelf de stad niet bewaakt, is het tevergeefs dat de wachter heeft gewaakt.” Dezelfde gedachte spreekt uit de woorden van de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 3:6, 7: „Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God bleef het wasdom geven, zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God, die het wasdom geeft.”
Enkele voorbeelden uit de oudheid
7, 8. (a) Welk voorval uit het leven van Jakob toont aan dat hij inzag dat gebeden van werken vergezeld moeten gaan? (b) Welk voorbeeld verschafte koning David in dit opzicht?
7 De Schrift maakt gewag van vele gevallen waaruit blijkt dat Jehovah’s getrouwe dienstknechten werkten aan de dingen waarom zij baden. Laten wij eens enkele typerende voorbeelden beschouwen. Omdat Abrahams kleinzoon Jakob de zegen van het eerstgeboorterecht verkreeg, droeg zijn oudere broer Esau hem een moordlustige haat toe (Genesis 27:41). Een jaar of twintig later, toen Jakob uit Paddan-Aram naar zijn geboorteland terugkeerde, vernam hij dat Esau hem tegemoet trok. Indachtig Esau’s vijandigheid bad Jakob vurig tot Jehovah om bescherming tegen de gramschap van zijn broer. Maar liet hij het daarbij? Neen, geenszins. Hij stuurde gulle geschenken vooruit, want, zo redeneerde hij: „Wellicht kan ik hem gunstig stemmen door het geschenk dat voor mij uit gaat.” En zo pakte het ook uit, want toen de twee broers elkaar ontmoetten, omhelsde Esau Jakob en kuste hem. — Genesis hfdst. 32, 33.
8 Een ander voorbeeld van werken ten behoeve van de dingen waarom wij bidden, werd door David gegeven. Toen zijn zoon Absalom zich meester maakte van de troon, schaarde Achitofel, Davids raadsman, zich aan Absaloms kant. Daarom smeekte David dringend of Achitofels raad verijdeld mocht worden. En liet David het alleen bij dit gebed? Nee, hij droeg zijn loyale raadsman Husai op zich bij Absalom te voegen ten einde Achitofels raad te verijdelen. En zo gebeurde het ook. Absalom handelde in overeenstemming met de slechte raad die hij van Husai kreeg, en verwierp de raad van Achitofel. — 2 Samuël 15:31-37; 17:1-14; 18:6-8.
9. Hoe toonde Nehemía dat hij doordrongen was van het beginsel dat gebeden hand in hand moeten gaan met werken?
9 Nog een voorbeeld dat ter aansporing van ons aangehaald kan worden, is dat van Nehemía. Hij was belast met de uitvoering van een groot project — de herbouw van de muren van Jeruzalem. Er waren echter veel vijanden die tegen hem samenspanden. Nehemía bad niet alleen, maar, zoals wij lezen, werkte hij ook: „Wij baden tot onze God en hielden vanwege hen dag en nacht een wacht tegen hen geposteerd.” Van toen af aan stond de helft van Nehemía’s jonge mannen gereed om de andere helft, degenen die aan de muur bouwden, te beschermen. — Nehemía 4:9, 16.
Het voorbeeld van Jezus
10, 11. Welke voorbeelden die Jezus verschafte, toonden dat hij in overeenstemming met zijn gebeden handelde?
10 Jezus Christus heeft ons een voortreffelijk voorbeeld gegeven wat betreft het werken aan de dingen waarom wij bidden. Hij leerde ons bidden: „Uw naam worde geheiligd” (Matthéüs 6:9). Maar tevens deed Jezus wat hij kon opdat zijn toehoorders zijn Vaders naam zouden heiligen. Ook beperkte Jezus zich er niet toe te bidden: „Vader, verheerlijk uw naam” (Johannes 12:28). Nee, hij deed wat hij kon om zijn Vaders naam te verheerlijken en anderen ertoe te bewegen dit eveneens te doen. — Lukas 5:23-26; 17:12-15; Johannes 17:4.
11 Toen Jezus de grote geestelijke nood van de mensen zag, zei hij tot zijn discipelen: „De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeekt daarom de Meester van de oogst [Jehovah God] dat hij werkers in zijn oogst uitzendt” (Matthéüs 9:37, 38). Liet Jezus het daarbij? Volstrekt niet! Direct daarna zond hij zijn twaalf apostelen twee aan twee op een predikings- of „oogst”-veldtocht. Later zond Jezus de zeventig evangelisten uit om hetzelfde werk te verrichten. — Matthéüs 10:1-10; Lukas 10:1-9.
Het beginsel toepassen
12. Hoe staat werk in verband met onze gebeden tot God om ons van ons dagelijks brood te voorzien?
12 Het is duidelijk dat Jehovah God van ons verwacht dat wij consequent zijn, dat wij in overeenstemming met onze gebeden handelen en aldus blijk geven van onze oprechtheid. Jezus leerde ons bidden: „Geef ons heden ons brood voor vandaag” (Matthéüs 6:11). Het is derhalve terecht dat al zijn volgelingen smeekbeden in deze geest tot God richten. Maar verwachten wij dat onze hemelse Vader dat gebed verhoort zonder dat wij er iets aan doen? Natuurlijk niet. Daarom lezen wij: „De luiaard betoont zich begerig” — misschien zelfs wel door te bidden — „maar zijn ziel heeft niets” (Spreuken 13:4). De apostel Paulus maakte ditzelfde punt duidelijk in 2 Thessalonicenzen 3:10, waar hij zegt: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” Het gebed om ons dagelijks brood moet hand in hand gaan met de bereidheid om te werken. Het is interessant op te merken dat Paulus van een goed oordeel blijk gaf toen hij zei dat wie niet „wil werken”, niet moest eten. Sommigen die wel willen werken, zijn wellicht werkloos, ziek of te oud om te werken. Zij zijn best bereid om te werken, maar hun omstandigheden zijn er niet naar. Vandaar dat zij terecht om hun dagelijks brood kunnen bidden en mogen hopen het te ontvangen.
13. Wat moeten wij doen opdat Jehovah onze gebeden om zijn heilige geest zal verhoren?
13 Jezus gaf ons ook de raad zijn hemelse Vader om Zijn heilige geest te vragen. Zoals Jezus ons verzekert, is God nog meer bereid ons de heilige geest te geven dan aardse ouders bereid zijn hun kinderen goede dingen te geven (Lukas 11:13). Maar kunnen wij verwachten dat Jehovah God ons op wonderbare wijze zijn heilige geest schenkt, zonder enige inspanning onzerzijds? Zeer beslist niet! Wij moeten doen wat wij kunnen om heilige geest te ontvangen. Behalve dat wij erom bidden, moeten wij ons ijverig voeden met Gods Woord. Waarom? Omdat Jehovah God ons zijn geest niet los van zijn Woord doet toekomen, en wij kunnen niet hopen heilige geest te ontvangen indien wij het aardse kanaal negeren waarvan Jehovah zich in deze tijd bedient, „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, vertegenwoordigd door het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen. Zonder hulp van deze „slaaf” zouden wij noch in staat zijn de volle strekking van wat wij lezen te begrijpen, noch weten hoe wij het geleerde zouden moeten toepassen. — Matthéüs 24:45-47.
14, 15. (a) Hoe moeten wij meewerken als wij willen dat Jehovah onze gebeden om wijsheid verhoort? (b) Hoe wordt dit door het voorbeeld van koning Salomo bevestigd?
14 Het beginsel dat gebeden werken vereisen, is ook van toepassing op de volgende woorden van de discipel Jakobus, de halfbroer van Jezus: „Schiet iemand van u . . . te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt; en ze zal hem gegeven worden” (Jakobus 1:5; Matthéüs 13:55). Maar verleent God ons deze wijsheid door een of ander wonder? Neen. In de allereerste plaats moeten wij, zoals wij lezen, de juiste instelling hebben: „Hij zal de zachtmoedigen zijn weg leren” (Psalm 25:9). En hoe leert God „de zachtmoedigen”? Door middel van zijn Woord. Nogmaals, wij moeten ons inspannen om het te begrijpen en toe te passen, zoals ook in Spreuken 2:1-6 te kennen wordt gegeven: „Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en míjn geboden als een schat bij u weglegt, om met uw oor aandacht te schenken aan wijsheid, opdat gij uw hart neigt tot onderscheidingsvermogen; indien gij bovendien om het verstand zelf roept en om het onderscheidingsvermogen zelf uw stem verheft, indien gij ernaar blijft zoeken als naar zilver, . . . in dat geval zult gij de vrees voor Jehovah begrijpen, en de kennis van God zult gij vinden. Want Jehovah zelf geeft wijsheid.”
15 Ging het beginsel dat gebeden werken vereisen ook op toen koning Salomo om wijsheid bad en God zijn gebed op wonderbare wijze verhoorde? Ja, want als koning van Israël was Salomo verplicht voor zichzelf een afschrift van de Wet te maken, er dagelijks in te lezen en deze Wet in zijn eigen leven toe te passen. Maar toen Salomo tegen de instructies van de Wet inging, onder andere door zich veel vrouwen en paarden aan te schaffen, waren zijn werken niet meer in overeenstemming met zijn gebeden. Het gevolg was dat Salomo een afvallige werd en als een „persoon zonder verstand” gestorven is. — Psalm 14:1; Deuteronomium 17:16-20; 1 Koningen 10:26; 11:3, 4, 11.
16. Welke illustratie toont aan dat onze gebeden om hulp ten einde vleselijke zwakheden te overwinnen, van werken vergezeld moeten gaan?
16 Het beginsel dat gebeden van werken vergezeld moeten gaan, is ook van toepassing wanneer wij Gods hulp vragen om de een of andere ingeroeste, zelfzuchtige gewoonte te overwinnen. Zo bekende een pionierster dat zij verslaafd was aan televisieseries en dat zij daar iedere dag van elf uur ’s ochtends tot ’s middags half vier naar keek. Toen zij in een lezing op een districtscongres hoorde hoe schadelijk zulke immorele programma’s zijn, legde zij de kwestie in gebed aan God voor. Maar het duurde een hele tijd voordat zij haar gewoonte overwonnen had. Hoe kwam dat? Zelf zegt zij hierover: ’Doordat ik steeds bad om de gewoonte te overwinnen en dan toch naar die programma’s ging zitten kijken. Daarom besloot ik de hele dag in de velddienst te blijven, zodat ik niet in de verleiding zou komen. Eindelijk kwam ik zover dat ik ’s ochtends de tv kon afzetten en de hele dag uit kon laten staan.’ Ja, behalve dat zij bad om haar zwakheid te overwinnen, moest zij eraan werken om die te overwinnen.
Gebed en onze prediking
17-19. (a) Uit welke feiten blijkt dat Jehovah’s Getuigen in overeenstemming met hun gebeden hebben gehandeld? (b) Door welk voorbeeld wordt hetzelfde aangetoond?
17 Het beginsel dat gebeden werken vereisen, geldt nergens sterker dan in de Koninkrijksprediking. Al Jehovah’s Getuigen bidden dan ook niet alleen om meer werkers in de oogst, maar zij leggen zich ook zelf toe op dat werk. Het resultaat is dat zij in het ene land na het andere een fenomenale toename hebben zien komen. Om slechts één voorbeeld te noemen: In 1930 predikte er maar één getuige van Jehovah in Chili. Thans is die ene Getuige niet slechts tot duizend maar tot zo’n 30.000 geworden (Jesaja 60:22). Was dit uitsluitend het resultaat van gebeden? Nee, er is ook werk aan te pas gekomen. Ja, alleen al in 1986 hebben Jehovah’s Getuigen in Chili meer dan 6.492.000 uur aan het predikingswerk besteed!
18 Hetzelfde gaat op wanneer het predikingswerk verboden wordt. Dan bidden Getuigen niet alleen om toename, maar gaan zij ook ondergronds en blijven prediken. Ondanks tegenstand van officiële zijde vindt er in deze landen dan ook toename plaats. Zo hebben Jehovah’s Getuigen in 33 landen waar zij met die officiële tegenstand te kampen hebben, in het dienstjaar 1986 meer dan 32.600.000 uur aan hun predikingswerk besteed en konden zij zich in een toename van 4,6 procent verheugen!
19 Natuurlijk is het beginsel dat gebeden werken vereisen ook op ons persoonlijk van toepassing. Misschien bidden wij Jehovah om een huisbijbelstudie, maar doen wij niet al het mogelijke om er een te krijgen. Dat was de ervaring van een pionierster. Omdat zij maar één bijbelstudie had, bad zij of zij er meer mocht krijgen. Liet zij het daarbij? Nee, maar zij nam haar bediening eens grondig onder de loep en ontdekte dat zij bij haar nabezoeken het onderwerp bijbelstudie niet ter sprake bracht. Toen zij daarin verbeteringen aanbracht, had zij er al snel twee bijbelstudies bij.
20. Hoe zou het beginsel dat gebeden werken vereisen, kunnen worden samengevat?
20 Er zouden nog veel meer voorbeelden gegeven kunnen worden om te bewijzen dat gebeden werken vereisen, zoals bijvoorbeeld in het geval van persoonlijke verhoudingen in het gezin of in de gemeente. Maar de voorgaande voorbeelden zouden voldoende moeten zijn om volkomen duidelijk te maken dat gebeden inderdaad werken vereisen. Dit is heel erg logisch, want wij kunnen niet verwachten dat Jehovah God een welwillend oor zal lenen aan onze smeekbeden als wij hem nota bene door ons gedrag grieven. Ook is het logisch dat wij in overeenstemming met onze gebeden moeten doen wat wij kunnen om te mogen verwachten dat Jehovah voor ons doet wat wij zelf niet kunnen. Ja, Jehovah’s beginselen zijn waarlijk wijs en rechtvaardig. Ze zijn redelijk en indien wij in overeenstemming ermee handelen, is dat tot ons eigen welzijn.
Herinnert u zich dit?
◻ Welk vereiste inzake gebed werd door velen in het oude Israël veronachtzaamd?
◻ Waarom is het niet onredelijk dat God van ons vereist dat wij zowel werken als bidden voor de dingen die wij verlangen?
◻ Welke voorbeelden uit de oudheid tonen dat Jehovah’s dienstknechten werkten aan de dingen waarom zij baden?
◻ Waar moeten wij ons mee bezighouden, wil God onze gebeden om zijn heilige geest en om wijsheid verhoren?
◻ Hoe is het beginsel dat gebeden werken vereisen van toepassing op onze velddienst?
[Illustratie op blz. 17]
Jezus spoorde zijn discipelen aan te bidden om meer werkers in de oogst. Maar ook zond hij hen in het predikings- of „oogst”-werk uit
[Illustratie op blz. 18]
Bidt u om hulp ten einde uw kijkgewoonten meester te blijven? Pas dan het beginsel toe dat gebeden werken vereisen en zet uw tv-toestel uit