Heeft godsdienstgeschiedenis enig nut voor u?
„OP SCHOOL hield ik helemaal niet van geschiedenis”, geeft Barbara openlijk toe. Maar nu vindt zij het fijn dat zij bijvoorbeeld iets over de Eerste Wereldoorlog weet. In combinatie met haar bijbel helpt deze informatie haar op doeltreffender wijze uit te leggen waarom de wereld sinds 1914 geen vrede kent (Openbaring 6:4). Zo kan godsdienstgeschiedenis ons ook helpen begrijpen in wat voor wereld wij leven.
Waarom zijn natiën, gemeenschappen en zelfs gezinnen sinds de zestiende eeuw in katholieke en protestantse geloofsrichtingen verdeeld? „In de strijd voor de zuivere leer van het Evangelie, die destijds voornamelijk door Duitse, Zwitserse en Franse kerkleraren werd ontketend, was Rome niet genegen toe te geven”, merkt de geschiedschrijver Friedrich Oehninger op. Dit leidde tot de oprichting van kerkelijke groeperingen.
Maar werd „de zuivere leer van het Evangelie” werkelijk hersteld? Een blik op de godsdienstgeschiedenis zal ons helpen ontdekken wat er in wezen is gebeurd.
Wat door de verkoop van aflaten werd onthuld
„De Reformatie begon met Luthers strijd tegen de misbruiken in de aflaathandel, ogenschijnlijk een kwestie die alleen voor de kerk van praktisch belang was”, merkt de geschiedschrijver Gottfried Fitzer op. „Maar in werkelijkheid werd hierdoor onthuld dat kerkelijke kwesties nauw verbonden waren geraakt met geld, economie en politiek.” Laten wij dit eens grondiger beschouwen.
Prins Albrecht van Brandenburg had verscheidene invloedrijke posities in de kerk gekregen. Hij moest het Vaticaan het equivalent van ongeveer een half miljoen gulden betalen, gefinancierd door een lening bij de bank. De paus stelde aartsbisschop Albrecht aan als zijn zaakgelastigde voor de verkoop van aflaten in Midden-Duitsland en stond hem toe de helft van de opbrengst te gebruiken om zijn schulden af te lossen.
Albrechts aflaatpredikers deden goede zaken en garandeerden „algehele kwijtschelding van alle zonden” en onmiddellijke bevrijding uit het vagevuur. Strikt genomen bood de kerk slechts kwijtschelding van kerkelijke straffen aan, maar het volk geloofde dat de aflaatbrieven hen van alle zonde zouden bevrijden. Maarten Luther was verontwaardigd, en in 1517 publiceerde hij zijn beroemde 95 stellingen, „uit liefde voor de waarheid”, zoals hij in de inleiding schreef.a
Aangezien Luther slechts een theologisch dispuut met geleerden wilde, waartoe hij als hoogleraar het recht had, werden de stellingen in het Latijn geschreven. Maar ze verwekten „een verrassende sensatie”, volgens Friedrich Oehninger. „Binnen twee weken waren ze [de gedrukte Duitse vertalingen] in geheel Duitsland bekend, binnen vier weken in de gehele christenheid. Sommigen waren blij dat er eindelijk een man was die tegen de Roomse onderdrukking in opstand kwam; voor anderen werd Luther een voorwerp van haat.” De uitwerking van deze stellingen verbaasde Luther zelf. Wat onthulden ze?
Wat Luthers 95 stellingen onthulden
Volgens zijn eerste stelling „moest het hele leven van de gelovigen een boete zijn”. Niet door aflaatbrieven, maar door oprecht berouw en christelijk gedrag kon een zondaar vrede met God verwerven. Een van de laatste stellingen luidde: „Weg dus met alle profeten die tot christenen prediken: ’Vrede, vrede’, terwijl er geen vrede is.” — 92ste.
Niet de overlevering, maar het evangelie moet „het hoogste goed” en de „ware schat” zijn, schreef Luther (55ste, 62ste, 65ste). Het valt niet te ontkennen dat Jezus het model heeft verschaft door zijn prediking op de geïnspireerde Schrift te baseren. Hij zei namelijk over Gods Woord: „Uw woord is waarheid” (Johannes 17:17; Lukas 24:44). Door van dit patroon af te wijken, hadden de geestelijken de bijbel als de hoogste autoriteit verworpen en waren zij verward geraakt in de valstrik van menselijke leerstellingen. Luther laakte hen met de woorden: „Degenen die zeggen dat ’het zieltje (uit het vagevuur) in de hemel springt zodra het geld in het kastje klinkt’, prediken menselijke leerstellingen.” — 27ste.
Luther waarschuwde dat door deze prediking „winst en hebzucht zouden toenemen” (28ste). De godsdienstgeschiedenis bevestigt dat de geestelijken de schriftuurlijke waarschuwingen in de wind sloegen en ten prooi vielen aan de liefde voor geld (Hebreeën 13:5). In een katholiek geschiedenisboek wordt toegegeven: „De grondoorzaak van het verval in de kerk van die periode was de belastingpolitiek van de pauselijke curie, die door simonie volkomen was bezoedeld.”
Toen Luther zijn stem verhief tegen „de ’gewijde’ kerktraditie” en „de kerk er openlijk van betichtte zich tot het domein van geld en macht te hebben verlaagd”, zoals een protestantse geschiedschrijver het onder woorden bracht, raakte hij de kern van het probleem: de kerk had de vroeg-christelijke leringen volledig de rug toegekeerd.
Hoe de afval van het ware geloof begon
De elfde stelling beschreef één onschriftuurlijke leerstelling als „een onkruid dat klaarblijkelijk werd gezaaid toen de bisschoppen sliepen”. Dit doet ons denken aan Jezus’ gelijkenis van de tarwe en het onkruid, waarin hij voorzei dat er imitatiechristenen geplant zouden worden (Matthéüs 13:36-43). Na de dood van de apostelen vermengden deze valse christenen, samen met afvallige leraren, de zuivere bijbelse leer met Griekse filosofie en introduceerden zij onschriftuurlijke leerstellingen zoals de onsterfelijkheid van de ziel, het hellevuur en de Drieëenheid.b — Handelingen 20:29, 30.
De vroege christenen kenden bijvoorbeeld geen religieuze schilderkunst, en de zogenaamde kerkvaders beschouwden de verering van een beeltenis als een „dwaling en overtreding”. Tegen het einde van de vierde eeuw waren de kerken echter al vol met afbeeldingen van Jezus, Maria, de apostelen, engelen en de profeten. Volgens Epiphanius van Salamis werden de afgebeelde personen op onjuiste wijze vereerd wanneer mensen zich voor hen neerbogen. Geleidelijk aan begon men de waarschuwing „hoedt u voor de afgoden” in de wind te slaan. — 1 Johannes 5:21; vergelijk Handelingen 10:25, 26.
Belijdende christenen verwierpen Jezus’ gebod toen zij over hun broeders begonnen te „heersen” door een hiërarchie van geestelijken te organiseren (Matthéüs 20:25-27; 23:8-11). Later maakten bisschoppen van Rome aanspraak op het primaatschap. Terwijl de „ontaarding van het kerkelijke leven onder het bestuur van het geseculariseerde pausdom onbeteugeld doorging”, deed de kerk pogingen „zich te hervormen maar was hier niet toe in staat”, merkt de geschiedschrijver Oehninger op.
In de zestiende eeuw kwamen er nog meer veranderingen. „De stemming die destijds heerste, was in zijn [Luthers] voordeel”, zegt Oehninger, en hij voegt hieraan toe dat „tegenstanders hem aanvielen en met de dood als ketter bedreigden, maar zij brachten hem er alleen maar toe zijn onderzoek op basis van de Heilige Schrift steeds verder voort te zetten en er telkens nieuwe facetten aan toe te voegen, totdat het hele Roomse stelsel, als louter een menselijke schepping, voor zijn ogen begon af te brokkelen”. Maar was het werkelijk zo dat de pasgeboren kerken, zoals ze beweerden, vrij waren van „afschuwelijke misbruiken en valse leerstellingen”?
De Reformatie — geen herstel
De roep om hervormingen in de zestiende eeuw had geen herstel van de „universele” kerk noch van de vroeg-christelijke leer tot gevolg, maar leidde slechts tot een verbrokkeling van de afvallige christenheid in afvallige groeperingen die opnieuw uiteenvielen. In deze tijd schijnen de bisschoppen, onder wie ook Luthers opvolgers, nog steeds te ’slapen’, zoals in de elfde stelling werd vermeld.
De protestanten verwierpen de leer van de aflaat, maar namen veel andere valse leerstellingen over. „Aan de Griekse filosofie ontleende de christelijke theologie ook de leerstelling van de onsterfelijkheid van de ziel”, wordt in de Evangelischer Erwachsenenkatechismus gezegd. Deze leer werd „gecombineerd . . . met het bijbelse getuigenis over de opstanding des vleses”.
Door menselijke leerstellingen te onderwijzen en hun bediening te vermengen met wereldse zaken, met inbegrip van politiek, ondermijnen de leiders van de christenheid, net als in de dagen van Luther, de autoriteit van de bijbel. Zij bezitten dan ook louter een „vorm van godvruchtige toewijding”, die geen kracht blijkt te bezitten en geen keer kan brengen in hun afnemende kerkbezoek, de onverschilligheid van hun kerklidmaten, de politisering van kerkelijke discussies en hun teruglopende ledental. — 2 Timótheüs 3:5.
Evenals informatie over het verleden van een patiënt een arts kan helpen een diagnose te stellen van de ziekte waaraan de patiënt lijdt, kan godsdienstgeschiedenis ons helpen begrijpen waarom de christenheid in onze tijd dodelijk ziek blijft. Is er dan geen hoop voor het zuivere christendom? Integendeel! Jezus’ gelijkenis gaf te kennen dat zijn met tarwe te vergelijken volgelingen, de ware „zonen van het koninkrijk”, ten tijde van de oogst in „de tijd van het einde” duidelijk te herkennen zouden zijn (Matthéüs 13:38, 39; Daniël 12:4). Hoe zou dit in zijn werk gaan?
Een les van de hedendaagse godsdienstgeschiedenis
In 1891 bezocht een groep Bijbelonderzoekers Luthers voormalige huis in Wittenberg. „Wat herinnerde het ons levendig aan die stormachtige tijden”, berichtte één reizigster. Tot degenen die Luthers „studeerkamer [binnengingen] en in zijn oude stoel zaten”, behoorde ook Charles Taze Russell. Het verslag vervolgt: „Het schenkt [ons] thans grote vreugde te weten dat, hoewel degenen die met de reformatie waren begonnen, niet zijn doorgegaan met het werk en andere dwaalstelsels zijn gaan organiseren, de reiniging van het heiligdom onder goddelijke zorg toch volledig voortgang heeft gevonden en de gouden vaten van goddelijke waarheid nu op hun plaats worden teruggezet.” Wat Luther niet voor elkaar kon krijgen, heeft deze bezoeker tot stand helpen brengen.
Een uitermate belangrijke historische gebeurtenis deed zich voor toen Russell, samen met andere waarheidlievende mannen en vrouwen, in de jaren ’70 van de vorige eeuw een onafhankelijke bijbelstudie begon. De periode 1870-1875 was echter een tijd waarin zij „slechts de contouren van Gods Plan ontwaarden en zich van veel geliefkoosde dwalingen ontdeden, aangezien de tijd voor de duidelijke onderscheiding van details nog niet geheel was aangebroken”, zoals Russell later schreef. Maar de volgende jaren werden mijlpalen in het herstel van oorspronkelijke christelijke maatstaven.
Via het tijdschrift Zion’s Watch Tower kondigden de Bijbelonderzoekers aan dat de Allerhoogste de naam Jehovah draagt, dat de ziel sterfelijk is (1881), dat de Drieëenheid onschriftuurlijk is (1882) en dat de bijbelse hel het graf is (1883). Evenals valse leerstellingen geleidelijk aan hun intrede hadden gedaan, werd nu het waarheidslicht geleidelijk aan steeds helderder (Spreuken 4:18, 19). Vanaf het begin begrepen deze christenen de fundamentele waarheid betreffende Jezus, die zijn leven als een losprijs had gegeven, en zij maakten zijn onzichtbare wederkomst en Gods koninkrijk tot het middelpunt van hun activiteiten. — 1 Timótheüs 2:6.
Voor een beter georganiseerde „verspreiding van bijbelse waarheden in verscheidene talen” door middel van publikaties hebben de Bijbelonderzoekers er in 1884 voor gezorgd dat de reeds opgerichte Zion’s Watch Tower Tract Society in de Verenigde Staten rechtspersoonlijkheid verkreeg. In het jaar daarvoor waren er al publikaties in het Zweeds uitgegeven en in 1885 verscheen vervolgens de eerste Duitse lectuur. In 1892 werd een beschouwing gewijd aan het zendingswerk in andere landen. Thans prediken de Bijbelonderzoekers — goed bekend onder de naam Jehovah’s Getuigen — „dit goede nieuws van het koninkrijk” in 208 landen en gebieden en in ongeveer 200 talen. — Matthéüs 24:14.
De meeste Getuigen waren eens lidmaten van de kerken van de christenheid of van andere religies en hebben godonterende leerstellingen geloofd. Nadat zij nauwkeurige kennis over God tot zich hadden genomen en waren gaan geloven, kregen zij berouw van hun verkeerde handelwijze, keerden zich om en werden opgedragen, gedoopte dienstknechten van Jehovah. Door „werken te doen die bij berouw passen”, kregen zij een rein geweten en kwamen zij in een vredige verhouding met God. — Handelingen 26:20; Johannes 17:3.
Heeft godsdienstgeschiedenis enig nut?
Ja, beslist. Grote gedeelten van de bijbel bevatten nuttige godsdienstgeschiedenis (Romeinen 15:4). De Evangeliën laten zien hoe Jezus de waarheid over God en Zijn voornemen met betrekking tot de aarde onderwees. Jezus’ volgelingen moesten wachten totdat het hemelse koninkrijk de problemen op aarde zou oplossen. „Waakt daarom voortdurend, want gij weet noch de dag noch het uur”, zei Jezus. — Matthéüs 6:9, 10; 25:1-13.
Godsdienstgeschiedenis bevestigt de komst van de voorzegde imitatiechristenen, die hun eigen aardse regering oprichtten. De Reformatie veranderde het aanschijn van de wereld maar bracht geen herstel van de zuivere bijbelse leringen. De geschiedenis wijst ook op het bestaan van hedendaagse christenen die ’voortdurend waken’, ’geen deel van de wereld zijn’ en Gods koninkrijk op de eerste plaats stellen (Johannes 17:16). Deze inlichtingen hebben veel mensen geholpen vast te stellen wie Jezus’ ware volgelingen in deze tijd zijn.
Barbara, die aan het begin van dit artikel werd genoemd, behoort tot de ruim 3.000.000 actieve Getuigen over de gehele wereld die oprechte mensen trachten te bereiken met „de zuivere leer van het Evangelie”. Een zekere kennis van godsdienstgeschiedenis heeft ook deze Koninkrijksverkondigers tot voordeel gestrekt.
[Voetnoten]
a In recente tijd beweren rooms-katholieke kerkgeschiedschrijvers dat het „een door de protestantse kerken ontworpen geschiedkundige legende” is dat Luther deze stellingen op 31 oktober 1517 aan de deur van de slotkerk in Wittenberg aangeslagen zou hebben. Waar echter niet aan getwijfeld wordt, is dat hij op die dag een eerbiedige brief aan aartsbisschop Albrecht schreef en een afschrift van de stellingen insloot. Luther vroeg hem zijn aflaatpredikers te berispen en de instructies in te trekken. De oorspronkelijke brief bestaat nog steeds en bevindt zich in de Zweedse Staatsarchieven te Stockholm.
b Zie „Een veld dat tarwe en onkruid voortbrengt” in De Wachttoren van 1 november 1981, blz. 16-21, en „Heimelijk verderfelijke sekten invoeren” in De Wachttoren van 15 december 1983, blz. 10-15.
[Kader op blz. 28]
De aflaat is de kwijtschelding van (tijdelijke) straf voor zonden . . . De kwijtschelding geldt zowel voor mensen hier als in het vagevuur. — De katholieke geleerde Joseph Lortz.
Zelfs in deze tijd zijn geleerden het niet met elkaar eens over de betekenis van de leer van de aflaat en wat ze voor het leven van de katholiek betekent. — De protestantse historicus Heinrich Bornkamm.
De aflaat — Een specifiek katholieke leer
De biechtvader legt de berouwvolle katholiek een penitentie (boetestraf) op (zoals gebed, vasten, aalmoezen of een pelgrimstocht). De paus kan deze straffen kwijtschelden omdat hij, volgens de rooms-katholieke theorie, heer is over alle tijdelijke straffen (met inbegrip van het vagevuur) en een aflaat verleent uit de zogeheten schat der Kerk, bestaande uit de verdiensten van Christus en de heiligen. In de middeleeuwen leidde dit voorrecht tot ernstig misbruik en werd het beschreven als „een zeer wijdvertakt commercieel bedrijf dat ten koste van morele maatstaven en in strijd met de leringen van de Heilige Schrift werd uitgeoefend”.
De kerk stelt penitentie niet gelijk met vergeving van zonden. Maar zelfs in de middeleeuwen hielden de mensen vast aan „het eenvoudige geloof dat de [zonde]schuld door betaling werd kwijtgescholden”, en de aflaatpredikers ondersteunden deze gedachte. Luthers stellingen waren tegen die „fabels” gericht en werden aldus samengevat: „Aflaten zijn mensenwerk en hebben niets gemeen met het zuivere evangelie.”
Paus Clemens VI heeft de leerstelling in 1343 bekrachtigd, maar hij gaf er geen duidelijke definitie van. Daarom kon Luther zich op de vage aard ervan beroepen. De kerk heeft hier snel verandering in gebracht door in 1518 een officiële definitie van de aflaat te geven. Maar de pauselijke bul van Leo X bood geen „bijbels bewijs voor de leer dat de verdiensten van Christus en de heiligen gelijkgesteld moeten worden aan de schat der aflaten”. Dit bracht de katholieke Luther ertoe een zwaarwegende beslissing te nemen. Zijn verwerping van het onschriftuurlijke aflaatstelsel ontketende de Reformatie, en de afwijzing van zijn kritiek leidde tot de grote kerkscheiding.
In de tegenwoordige tijd heeft ernstige kritiek uit de gelederen van de Rooms-Katholieke Kerk „niet tot een verandering van het stelsel maar alleen tot hervormingen van het gebruik geleid”. In 1967 nam paus Paulus VI een beslissing ten gunste van de oude aflaattheorie. Voor katholieken blijft de beslissende vraag: Volg ik Gods Woord of stel ik geloof in menselijke leerstellingen?