Weldra gerechtigheid voor alle natiën
„Gerechtigheid — gerechtigheid dient gij na te streven, opdat gij in leven moogt blijven en het land dat Jehovah, uw God, u geeft, werkelijk in bezit moogt nemen.” — DEUTERONOMIUM 16:20.
1. Wat was Gods oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de mens, en hoe alleen kon de mens daaraan beantwoorden?
JEHOVAH’S voornemen toen hij de man en de vrouw schiep, was dat de aarde gevuld zou worden met volmaakte schepselen. Allen zouden hem loven en hun deel doen in het onderwerpen van de aarde (Genesis 1:26-28). Aangezien de mens naar Gods beeld en gelijkenis werd gemaakt, werden hem de hoedanigheden wijsheid, gerechtigheid, liefde en macht gegeven. Alleen door deze hoedanigheden in evenwicht met elkaar werkzaam te doen zijn, kon de mens ooit hopen te beantwoorden aan het doel waarvoor zijn Maker hem had geschapen.
2. Hoe belangrijk was het dat de zonen van Israël gerechtigheid nastreefden?
2 Zoals in het voorgaande artikel werd opgemerkt, kwam de mens in opstand tegen de wijze waarop God de dingen deed en werd hij ter dood veroordeeld. Nu kon hij vanwege onvolmaaktheid onmogelijk Gods oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de mensheid ten uitvoer brengen. ’s Mensen onvermogen om volmaakte gerechtigheid tentoon te spreiden, is altijd een belangrijke factor in dit falen geweest. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Mozes de zonen van Israël het volgende in herinnering bracht: „Gerechtigheid — gerechtigheid dient gij na te streven”! Alleen wanneer zij gerechtigheid zouden nastreven, zouden zij in leven blijven en het Beloofde Land in bezit kunnen nemen. — Deuteronomium 16:20.
Een schaduw van toekomstige goede dingen
3. Waarom is het voor ons in deze tijd belangrijk Jehovah’s bemoeienissen met Israël aan een onderzoek te onderwerpen?
3 Jehovah’s bemoeienissen met de natie Israël sterken ons vertrouwen dat hij door bemiddeling van zijn uitverkoren Knecht, Jezus Christus, inderdaad Zijn gerechtigheid aan alle natiën duidelijk zal maken. De apostel Paulus licht dit als volgt toe: „Want alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Romeinen 15:4). Aangezien God ’rechtvaardigheid en gerechtigheid liefheeft’, eiste hij dat de Israëlieten in de manier waarop zij elkaar bejegenden, zijn voorbeeld volgden (Psalm 33:5). Dit kan duidelijk opgemaakt worden uit een onderzoek van enkele van de 600 wetten die aan Israël waren gegeven.
4. Hoe werden civielrechtelijke problemen behandeld toen de Mozaïsche wet van kracht was?
4 Toen er aan de Mozaïsche wet werd vastgehouden, bestonden er geen civielrechtelijke problemen. Beschouw bijvoorbeeld eens hoe volgens Leviticus 19:34 een niet-Israëliet die in het land kwam wonen, bezien moest worden: „De inwonende vreemdeling die bij u vertoeft, dient voor u te worden als een ingeborene van u; en gij moet hem liefhebben als uzelf.” Wat een rechtvaardige en liefdevolle regeling! Verder werd tot zowel rechters als getuigen de volgende vermaning gericht: „Gij moogt in een geschil niet een zodanig getuigenis afleggen dat gij afwijkt met de grote massa om het recht te buigen. Wat de geringe betreft, gij moogt in een geschil hem aangaande geen blijk geven van begunstiging” (Exodus 23:2, 3). Denkt u zich dat eens in — gerechtigheid voor zowel rijk als arm!
5. Vergelijk de strafrechtelijke wetten die onder de Mozaïsche wet golden, met de wetten in deze tijd.
5 De strafrechtelijke wetten die onder de Mozaïsche wet golden, waren verre superieur aan de wetten die in de wetboeken van de natiën in deze tijd staan. Een dief werd bijvoorbeeld niet gevangengezet, zodat hij tot een financiële last werd voor de hard werkende mensen die de Wet gehoorzaamden. Hij moest werken en het dubbele of meer vergoeden van wat hij had gestolen. Het slachtoffer leed dus geen verlies. Veronderstel dat de dief weigerde te werken en te betalen. In dat geval werd hij in slavernij verkocht totdat de schade was vergoed. Als hij een halsstarrige houding aan de dag bleef leggen, werd hij ter dood gebracht. Aldus werd het slachtoffer recht gedaan, en dit vormde een krachtig middel om anderen die misschien tot stelen geneigd waren, af te schrikken (Exodus 22:1, 3, 4, 7; Deuteronomium 17:12). Aangezien het leven heilig is in Gods ogen, werd bovendien iedere moordenaar ter dood gebracht. Daardoor werd een goddeloos, moordzuchtig persoon uit de natie verwijderd. Niettemin werd onopzettelijke doodslagers barmhartigheid betoond. — Numeri 35:9-15, 22-29, 33.
6. Tot welke conclusie brengt een onderzoek van Israëls wetten ons?
6 Wie kan derhalve ontkennen dat al Gods rechterlijke bemoeienissen met de natie Israël door gerechtigheid gekenmerkt werden? Wat een vertroosting en wat een hoop schenkt het ons derhalve als wij erover nadenken hoe Gods belofte uit Jesaja 42:1 door bemiddeling van Christus Jezus verwezenlijkt zal worden! Daar wordt ons de verzekering gegeven: „Gerechtigheid voor de natiën zal hij voortbrengen.”
Gerechtigheid in evenwicht met barmhartigheid
7. Beschrijf de barmhartige wijze waarop Jehovah Israël bejegende.
7 Gods gerechtigheid wordt in evenwicht gehouden door barmhartigheid. Dit werd duidelijk gedemonstreerd toen de Israëlieten in opstand begonnen te komen tegen Gods rechtvaardige wegen. Luister naar Mozes’ beschrijving van de barmhartige zorg die Jehovah tijdens hun veertigjarige verblijf in de wildernis voor hen had: „Hij dan vond hem in een woest land, en in een eenzame, huilende woestijn. Voorts omringde hij hem, verzorgde hem, beveiligde hem als de pupil van zijn oog. Net zoals een arend zijn nest opwekt, boven zijn jongen blijft zweven, zijn vleugels spreidt, ze opneemt, ze draagt op zijn wieken, zo bleef Jehovah alleen hem leiden” (Deuteronomium 32:10-12). Later, toen de natie afvallig werd, smeekte Jehovah: „Keert alstublieft terug van uw slechte wegen en van uw slechte handelingen.” — Zacharia 1:4a.
8, 9. (a) In hoeverre betoonde God de joden barmhartige gerechtigheid? (b) Welke rampspoed trof hen ten slotte, maar wat kan er worden gezegd over de wijze waarop God jegens hen handelde?
8 De barmhartigheid die Jehovah aanbood, werd afgewezen. Bij monde van de profeet Zacharia zei God: „Zij luisterden niet, en zij schonken geen aandacht aan mij” (Zacharia 1:4b). Gods barmhartige gerechtigheid bewoog hem er derhalve toe zijn eniggeboren Zoon te zenden om hen te helpen tot Hem terug te keren. Johannes de Doper introduceerde Gods Zoon met de woorden: „Zie, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt!” (Johannes 1:29) Verscheidene jaren lang onderwees Jezus de joden onvermoeid omtrent Gods juiste en rechtvaardige wegen, terwijl hij talloze wonderen verrichtte en aldus bewees dat hij de voorzegde Bevrijder was (Lukas 24:27; Johannes 5:36). Maar het volk luisterde niet en geloofde al evenmin. Daarom werd Jezus ertoe bewogen uit te roepen: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar gij hebt het niet gewild. Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten.” — Matthéüs 23:37, 38.
9 God hield zich er nog 37 jaar, tot aan 70 G.T., van terug zijn strafgericht te voltrekken. Toen stond hij de Romeinen toe Jeruzalem te verwoesten en duizenden joden in gevangenschap weg te voeren. Wanneer wij beschouwen hoe Jehovah gedurende vele eeuwen lankmoedigheid en geduld aan de dag heeft gelegd, wie kan dan blind blijven voor het feit dat al zijn bemoeienissen met het huis van Israël door gerechtigheid gekenmerkt werden?
Gerechtigheid voor alle natiën
10. Hoe strekte Gods gerechtigheid zich tot alle natiën uit?
10 Nadat Israël Jezus verworpen had, zei Jakobus: „God [heeft] voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën . . . gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen” (Handelingen 15:14). Dit „volk”, waartoe ook de enkele joden behoorden die Jezus als de Messías aanvaardden, vormt collectief „het [geestelijke] Israël Gods” en bestaat uit de 144.000 met de geest gezalfde volgelingen van Christus Jezus (Galaten 6:16; Openbaring 7:1-8; 14:1-5). De eerste onbesneden heidense gelovige was Cornelius. Toen Cornelius en zijn huisgezin Gods weg tot redding aanvaardden, zei Petrus: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem” (Handelingen 10:34, 35). Paulus weidt er met de volgende woorden over uit hoe Jehovah’s onpartijdigheid een uiting van zijn gerechtigheid is: „Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte.” — Galaten 3:28, 29.
11. Welke belofte werd aan Abraham gedaan, en hoe zal die worden vervuld?
11 Hier worden wij herinnerd aan een schitterende belofte die Jehovah aan Abraham had gedaan. Doordat die patriarch bereid was geweest zijn geliefde zoon Isaäk te offeren, zei God tot hem: „Wegens het feit dat gij deze zaak hebt gedaan en gij mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, [zal] ik u voorzeker . . . zegenen . . . En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Genesis 22:16-18). Hoe zal deze belofte worden vervuld? „Abrahams zaad”, dat bestaat uit Jezus Christus en zijn 144.000 gezalfde volgelingen die zich tot de dood getrouw betonen, zal de mensheid duizend jaar lang vanuit de hemel regeren (Openbaring 2:10, 26; 20:6). Met betrekking tot die zegenrijke tijd verzekert Jehovah ons: „Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn.” Waarom niet? Omdat „de vorstelijke heerschappij” van dat Messiaanse koninkrijk ’geschraagd zal worden door middel van gerechtigheid en rechtvaardigheid tot onbepaalde tijd’. — Jesaja 9:7.
12. In hoeverre worden de zegeningen van het Abrahamitische verbond reeds ervaren?
12 Maar om ons in de zegeningen van het Abrahamitische verbond te kunnen verheugen, hoeven wij niet te wachten tot de duizendjarige regering van Jezus Christus begint. „Een grote schare” van mensen „uit alle natiën en stammen en volken en talen” ervaart deze zegeningen reeds. Door symbolisch gesproken ’hun lange gewaden te wassen en wit te maken in het bloed van het Lam’, Jezus Christus, hebben zij een rechtvaardige positie voor Jehovah’s aangezicht verkregen. Net als Abraham zijn zij Jehovah’s vrienden geworden! Jehovah’s weg tot redding voor miljoenen mensen uit alle natiën wordt inderdaad door gerechtigheid gekenmerkt. — Openbaring 7:9, 14.
Reageert u gunstig op Gods rechtvaardige wegen?
13, 14. (a) Hoe dienen wij allen ons persoonlijk diepgaand te onderzoeken? (b) Hoe kunnen wij onze dankbaarheid jegens Jehovah tot uitdrukking brengen?
13 Is uw hart geraakt en diepgeroerd door de wijze waarop God van gerechtigheid en liefde blijk gaf door zijn eniggeboren Zoon als losprijs voor u te geven? Denk u Abrahams gevoelens eens in toen Jehovah hem vroeg zijn zoon, degene die hij zozeer liefhad, te offeren! Maar Gods gevoelens gaan veel dieper. Sta er eens bij stil wat hij gevoeld moet hebben toen zijn geliefde Zoon smadelijk bejegend werd, door voorbijgangers beschimpt werd en aan de martelpaal ondraaglijke pijn leed. Denk u eens in welke uitwerking het op Jehovah gehad moet hebben toen hij Jezus hoorde uitroepen: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” (Matthéüs 27:39, 46) Niettemin eiste de gerechtigheid dat Jehovah God zijn Zoon liet sterven op een wijze waardoor deze de gelegenheid zou hebben ter rechtvaardiging van Gods gerechtigheid zijn rechtschapenheid te bewijzen. Door zijn Zoon te laten sterven, opende Jehovah bovendien een weg tot redding voor ons.
14 Ja, onze dankbaarheid jegens Jehovah en zijn Zoon dient ons er beslist toe te bewegen in het openbaar te erkennen: „Redding hebben wij te danken aan onze God . . . en aan het Lam” (Openbaring 7:10). Door op die manier positief te reageren, tonen wij ons geloof in Mozes’ woorden: „Al [Jehovah’s] wegen zijn gerechtigheid” (Deuteronomium 32:4). Wat moeten wij het hart van Jehovah en zijn Zoon gelukkig maken als wij Gods rechtvaardige wegen voor de redding van de mens erkennen en vervolgens dienovereenkomstig handelen!
15. Van welk gewicht zijn de woorden die Jezus tot Nikodémus sprak voor ons?
15 Stemt het ons niet gelukkig dat onze medegelovigen in de jaren ’70 van de vorige eeuw een krachtig standpunt hebben ingenomen met betrekking tot de kwestie van het loskoopoffer? Zijn wij niet blij dat wij in deze tijd tot een organisatie behoren die net zo vastbesloten is zich getrouw aan Gods rechtvaardige en liefdevolle weg voor ’s mensen redding te houden? Zo ja, dan dienen wij bijzondere aandacht te schenken aan wat Jezus tot Nikodémus zei: „God heeft zijn Zoon niet naar de wereld uitgezonden opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door bemiddeling van hem gered zou worden. Hij die geloof oefent in hem, zal niet geoordeeld worden. . . . Hij die doet wat waar is, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar gemaakt worden als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan.” Om aan Gods strafgericht te ontkomen, moeten wij blijk geven van ons geloof in de Zoon door ’werken te doen die in overeenstemming met God zijn’. — Johannes 3:17, 18, 21.
16. Hoe kunnen de discipelen van Jezus de hemelse Vader verheerlijken?
16 Jezus zei: „Hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht blijft dragen en u mijn discipelen betoont. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, evenals ik de geboden van de Vader heb onderhouden en in zijn liefde blijf” (Johannes 15:8, 10). Wat zijn enkele van deze geboden? Een ervan staat in Johannes 13:34, 35, waar Jezus tot zijn discipelen zei: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt . . . Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt.” De vrucht liefde treedt onder Jehovah’s Getuigen duidelijk aan het licht. Jezus gebood ook: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matthéüs 28:19, 20). Doet u persoonlijk deze „werken die in overeenstemming met God zijn”?
17. Uit welke resultaten blijkt dat het predikings- en onderwijzingswerk een uiting is van Jehovah’s gerechtigheid?
17 Dat het van Jehovah’s zijde een uiting van gerechtigheid is Jezus’ volgelingen dit predikings- en onderwijzingswerk te laten verrichten, treedt duidelijk aan het licht wanneer wij beschouwen wat er in slechts één jaar door Jehovah’s Getuigen tot stand is gebracht. In 1988 werden er 239.268 nieuwe discipelen gedoopt! Schenkt dit uw hart geen vreugde?
De God van gerechtigheid zal spoedig handelend optreden
18. Welke vragen zouden opgeworpen kunnen worden met het oog op de vervolging van Jehovah’s volk?
18 Het getuigeniswerk wordt niet zonder tegenstand verricht. Jezus zei tot zijn volgelingen: „Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Johannes 15:20). De hedendaagse geschiedenis van Jehovah’s Getuigen bevestigt de waarheid van die uitspraak. Verbodsbepalingen, gevangenzetting, slaag en zelfs martelingen zijn in het ene land na het andere het deel geweest van de Getuigen. Wederom herinneren wij ons Habakuks profetische woorden: ’De wet verliest haar kracht en het recht komt nimmer te voorschijn.’ Vandaar dat soms zelfs bij Jehovah’s volk vragen kunnen opkomen zoals: ’Waarom ziet Jehovah hen aan die verraderlijk handelen? Waarom blijft Hij zwijgen wanneer een goddeloze iemand verzwelgt die rechtvaardiger is dan hij?’ — Habakuk 1:4, 13.
19. Welke illustratie vertelde Jezus om ons te helpen kwesties van Gods standpunt uit te bezien?
19 Jezus vertelde een illustratie die een hulp vormt om zulke vragen te beantwoorden en ons in staat stelt de dingen van Gods standpunt uit te bezien. In Lukas 17:22-37 beschreef Jezus de gewelddadige toestanden die het einde van dit samenstel van dingen zouden kenmerken. Hij zei dat ze vergelijkbaar zouden zijn met de toestanden die voorafgingen aan de vloed in Noachs dagen en de vernietiging van Sodom en Gomorra in de tijd van Lot. Vervolgens, zo wordt in Lukas 18:1-5 beschreven, wendde Jezus zich tot zijn discipelen en „vertelde hij hun een illustratie met betrekking tot de noodzaak om altijd te bidden en het niet op te geven”. Jezus sprak over een weduwe die in grote moeilijkheden zat en over „een zekere rechter” die in de positie verkeerde haar moeilijkheden op te lossen. De weduwe bleef smeken: „Zie erop toe dat mij recht wordt verschaft ten opzichte van mijn tegenpartij in het rechtsgeding.” Wegens haar vasthoudendheid ’zag de rechter er uiteindelijk op toe dat haar recht werd verschaft’.
20. Welke les houdt Jezus’ illustratie voor ons in?
20 Welke les houdt dit voor ons in deze tijd in? Om het contrast te tonen tussen die onrechtvaardige rechter en Jehovah, zei Jezus: „Hoort wat de rechter, ofschoon hij onrechtvaardig was, zei! Zal God dan niet stellig recht doen wedervaren aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot hem roepen, ook al is hij lankmoedig jegens hen? Ik zeg u: Hij zal hen spoedig recht doen wedervaren.” — Lukas 18:6-8a.
21. Hoe dienen wij onze persoonlijke problemen te bezien en aan te pakken?
21 Vergeet nooit dat als het om onze persoonlijke problemen gaat, elk schijnbaar uitstel in het verhoren van onze smeekbeden niet te wijten is aan onwilligheid van Gods zijde (2 Petrus 3:9). Indien het zo mocht zijn dat wij net als die weduwe de een of andere vorm van vervolging of onrecht ondergaan, dan kunnen wij het geloof hebben dat God erop zal toezien dat er uiteindelijk recht wordt verschaft. Hoe kunnen wij zo’n geloof tentoonspreiden? Door onophoudelijk te bidden en onze gebeden kracht bij te zetten door een getrouwe handelwijze te blijven volgen (Matthéüs 10:22; 1 Thessalonicenzen 5:17). Door onze getrouwheid zullen wij het bewijs leveren dat er geloof op aarde is, dat er mensen zijn die werkelijk gerechtigheid liefhebben en dat wij tot hen behoren. — Lukas 18:8b.
„Weest vrolijk, gij natiën, met zijn volk”
22. Op welke zegevierende toon besloot Mozes zijn lied?
22 Vele eeuwen geleden besloot Mozes zijn lied op de volgende zegevierende toon: „Weest vrolijk, gij natiën, met zijn volk, want hij zal het bloed van zijn dienaren wreken, en hij zal wraak oefenen aan zijn tegenstanders en zal inderdaad verzoening doen voor de bodem van zijn volk” (Deuteronomium 32:43). Jehovah’s dag van wraak komt steeds dichterbij. Hoe dankbaar zijn wij dat hij nog steeds niet alleen geduld oefent maar ook gerechtigheid betracht!
23. Welke gelukkige afloop wacht degenen die in de vreugde van Gods volk delen?
23 Voor mensen in alle natiën staat de weg om „tot berouw [te] geraken” nog steeds open, maar er is geen tijd te verliezen. Petrus waarschuwde: „Jehovah’s dag [zal] komen als een dief” (2 Petrus 3:9, 10). Gods gerechtigheid vereist dat dit goddeloze samenstel weldra wordt vernietigd. Als dat gebeurt, mogen wij ons dan onder degenen bevinden die gunstig hebben gereageerd op de vreugdevolle oproep: „Weest vrolijk, gij natiën, met zijn volk.” Ja, mogen wij behoren tot de gelukkigen die hebben gezien dat al Gods wegen door gerechtigheid gekenmerkt worden!
Hoe zou u antwoorden?
◻ Waarom dient de Mozaïsche wet ons geloof in Gods gerechtigheid te versterken?
◻ Wat dient ons ertoe aan te sporen gunstig op Gods rechtvaardige wegen te reageren?
◻ Hoe kan Jehovah verheerlijkt worden?
◻ Waar alleen kan in deze tijd ware vreugde gevonden worden?
[Illustratie op blz. 25]
„Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem.” — Handelingen 10:34, 35
[Illustratie op blz. 28]
God zal recht doen wedervaren aan zijn uitverkorenen die tot hem roepen