De Drieëenheid — Wordt ze in de bijbel onderwezen?
„Dit nu is het katholieke geloof: dat wij één God in de Drievuldigheid, en de Drievuldigheid in de Eenheid aanbidden; . . . Zo is de Vader God, de Zoon God, de Heilige Geest God; En toch zijn er niet drie goden, maar is er slechts één God.”
MET deze woorden beschrijft de Athanasiaanse Geloofsbelijdenis de centrale leer van de christenheid — de Drieëenheid.a Als u een kerklidmaat bent, katholiek of protestant, is u misschien verteld dat dit de belangrijkste leerstelling is waarin u moet geloven. Maar kunt u de leer uitleggen? Enkele van de grootste denkers in de christenheid hebben toegegeven dat zij niet in staat zijn de Drieëenheid te begrijpen.
Waarom geloven zij er dan in? Omdat de leer in de bijbel wordt onderwezen? De inmiddels overleden anglicaanse bisschop John Robinson gaf een tot nadenken stemmend antwoord op deze vraag in zijn best-seller Eerlijk voor God. Hij schreef:
„In de praktijk merken we dat de doorsnee-preek en catechisatie een supernaturalistisch beeld van Christus oproept, waarvoor het Nieuwe Testament onmogelijk het materiaal kan leveren. Er wordt dan vlotweg gezegd dat Jezus God was, alsof de termen ’Christus’ en ’God’ onderling verwisselbaar zouden zijn. In het bijbels taalgebruik is dit nergens mogelijk. Het Nieuwe Testament zegt dat Jezus het Woord van God was; het zegt, dat God in Christus was; het zegt, dat Jezus de Zoon van God is; maar het zegt niet, zó maar, dat Jezus God was.”
John Robinson was een controversiële figuur in de Anglicaanse Kerk. Maar had hij gelijk toen hij zei dat het „Nieuwe Testament” nergens „zó maar” zegt dat „Jezus God was”?
Wat de bijbel wel zegt
Sommigen beantwoorden die vraag misschien door het vers aan te halen waarmee Johannes’ evangelie begint: „In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God” (Johannes 1:1, Statenvertaling). Is dit niet in tegenspraak met wat de anglicaanse bisschop zei? Eigenlijk niet. Zoals John Robinson ongetwijfeld wist, zijn sommige hedendaagse vertalers het niet eens met de bovenstaande weergave van deze tekst. Waarom niet? Omdat het woord voor „God” in de zinsnede „het Woord was God” in het oorspronkelijke Grieks niet wordt voorafgegaan door het bepalend lidwoord „de”. In de eerdere zinsnede „het Woord was bij God” is het woord voor „God” bepaald, dat wil zeggen dat het wel wordt voorafgegaan door het bepalend lidwoord. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat de twee woorden dezelfde betekenis hebben.
Daarom laten sommige vertalers het kwalitatieve aspect in hun vertaling uitkomen. Sommigen geven de zinsnede bijvoorbeeld weer met „het Woord was goddelijk” (An American Translation, Schonfield). Moffatt geeft de zinsnede weer met „de Logos was goddelijk”. Maar John Robinson en de Britse tekstcriticus Sir Frederic Kenyon gaven te kennen dat „goddelijk” hier niet de geschiktste weergave zou zijn en brachten beiden naar voren dat als Johannes dat had willen benadrukken, hij het Griekse woord voor „goddelijk”, theiʹos, had kunnen gebruiken. De Nieuwe-Wereldvertaling, die het woord „God” terecht als onbepaald beschouwt en tevens het kwalitatieve aspect doet uitkomen dat door de Griekse constructie wordt aangegeven, gebruikt in het Nederlands het onbepaald lidwoord: „Het Woord was een god.”
Professor C. H. Dodd, leider van het New English Bible-project, merkt over deze benadering op: „Een mogelijke vertaling . . . zou zijn: ’Het Woord was een god.’ Als woord-voor-woordvertaling kunnen hier geen aanmerkingen op worden gemaakt.” Maar The New English Bible geeft het vers niet op die manier weer. In plaats daarvan luidt Johannes 1:1 in die vertaling: „Toen alle dingen begonnen, was het Woord er al. Het Woord woonde bij God, en wat God was, was het Woord.” Waarom koos het vertaalcomité niet voor de eenvoudiger weergave? Professor Dodd antwoordt: „De reden waarom die onaanvaardbaar is, is het feit dat ze in tegenspraak is met de Johanneïsche gedachtengang, en feitelijk met het christelijke denken als geheel.” — Technical Papers for the Bible Translator, Jaargang 28, januari 1977.
De zuivere betekenis van wat de Schrift zegt
Zouden wij kunnen zeggen dat het denkbeeld dat Jezus een god was en niet dezelfde als God de Schepper, in tegenspraak is met de Johanneïsche gedachte (dat wil zeggen, de denkwijze van de apostel Johannes), en met het christelijke denken als geheel? Laten wij eens enkele bijbelteksten onderzoeken die over Jezus en over God spreken, en wij zullen zien hoe enkele commentators die leefden voordat de Athanasiaanse Geloofsbelijdenis werd geformuleerd, over die teksten dachten.
„Ik en de Vader zijn één.” — JOHANNES 10:30.
Novatianus (ca. 200–258 G.T.) zei: „Daar Hij zei: ’één’ ding,[b] laten de ketters begrijpen dat Hij niet ’één’ persoon zei. Want één in de onzijdige vorm geeft de goede verstandhouding aan, niet de eenheid in persoon. . . . Dat Hij één zegt, heeft bovendien betrekking op de overeenstemming, en op het identiek zijn in oordeel, en op de liefdevolle samenwerking zelf, aangezien de Vader en de Zoon redelijkerwijs één zijn in overeenstemming, in liefde, en in genegenheid.” — Over de Drievuldigheid, hfdst. 27.
„De Vader is groter dan ik.” — JOHANNES 14:28.
Irenaeus (ca. 130–200 G.T.): „Wij kunnen door Hem [Christus] leren dat de Vader boven alle dingen is. Want ’de Vader’, zegt Hij, ’is groter dan ik’. Onze Heer heeft dus verklaard dat de Vader uitmunt in kennis.” — Tegen de ketterijen, Boek II, hfdst. 28.8.
„Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — JOHANNES 17:3.
Clemens van Alexandrië (ca. 150–215 G.T.): „De eeuwige God, de schenker van wat eeuwig is, te kennen en door kennis en begrip God te bezitten, die de eerste, de hoogste, en één, en goed is. . . . Hij dan die het ware leven wil leiden, ontvangt ten eerste het gebod Hem te kennen ’die niemand kent, tenzij de Zoon (Hem) openbaart’ (Matth. 11:27). Vervolgens moet de grootheid worden bestudeerd van de Redder die na Hem komt.” — Welke rijke gered zal worden, VII, VIII.
„Eén God en Vader van allen, die boven allen en door allen en in allen is.” — EFEZIËRS 4:6.
Irenaeus: „En zo wordt er één God de Vader verklaard, die boven alles is, en door alles, en in alles. De Vader is inderdaad boven alles, en Hij is het Hoofd van Christus.” — Tegen de ketterijen, Boek V, hfdst. 18.2.
Deze vroege schrijvers concludeerden onmiskenbaar dat deze verzen de Vader beschrijven als verheven boven alles en iedereen, met inbegrip van Jezus Christus. Niets in hun commentaren duidt erop dat zij in een Drieëenheid geloofden.
De heilige geest onthult de gehele waarheid
Jezus beloofde zijn discipelen dat zij na zijn dood en opstanding de heilige geest als helper zouden ontvangen. Hij beloofde: „Wanneer die . . . gekomen is, de geest der waarheid, zal hij u in alle waarheid leiden . . . en u de komende dingen bekendmaken.” — Johannes 14:16, 17; 15:26; 16:13.
Na Jezus’ dood werd die belofte vervuld. De bijbel vermeldt hoe nieuwe leerstellingen met de hulp van de heilige geest aan de christelijke gemeente werden onthuld of verduidelijkt. Deze nieuwe leringen werden opgetekend in de boeken die later het tweede deel van de bijbel werden, de christelijke Griekse Geschriften of het „Nieuwe Testament”. Wordt ook maar ergens in deze stroom van nieuw licht het bestaan van een Drieëenheid onthuld? Nee. De heilige geest onthult iets heel anders over God en Jezus.
Met Pinksteren in 33 G.T. bijvoorbeeld gaf de apostel Petrus, nadat de heilige geest was uitgestort op de discipelen die in Jeruzalem bijeenwaren, aan de schare buiten getuigenis omtrent Jezus. Sprak hij over een Drieëenheid? Beschouw eens enkele van zijn uitspraken, en oordeel zelf: „Jezus . . ., een man die door God in het openbaar aan u is getoond door middel van krachtige werken en wonderen en tekenen, welke God door bemiddeling van hem in uw midden heeft gedaan.” „Deze Jezus is door God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn.” „God [heeft] deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen, zowel tot Heer als tot Christus . . . gemaakt” (Handelingen 2:22, 32, 36). Door deze uitspraken van de met de geest vervulde Petrus werd allesbehalve een Drieëenheid onderwezen, maar werd de nadruk gelegd op het feit dat Jezus ondergeschikt is aan zijn Vader en dat hij een werktuig is om Gods wil te vervullen.
Kort daarna sprak een andere getrouwe christen over Jezus. Stefanus werd voor het Sanhedrin gebracht om zich te verantwoorden wegens bepaalde beschuldigingen. In plaats van dat te doen, draaide Stefanus de rollen om en betichtte zijn beschuldigers ervan net als hun opstandige voorouders te zijn. Ten slotte zegt het verslag: „Hij, vol van heilige geest, staarde naar de hemel en zag toen Gods heerlijkheid en Jezus staande aan Gods rechterhand, en hij zei: ’Ziet! Ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen aan Gods rechterhand staan’” (Handelingen 7:55, 56). Waarom onthulde de heilige geest Jezus gewoon als de „Zoon des mensen” die aan Gods rechterhand staat en niet als een deel van een godheid, gelijk aan zijn Vader? Het is duidelijk dat Stefanus geen idee had van een Drieëenheid.
Toen Petrus het goede nieuws omtrent Jezus naar Cornelius bracht, was er weer een gelegenheid om de leerstelling van de Drieëenheid te openbaren. Wat gebeurde er? Petrus legde uit dat Jezus ’Heer van allen’ is. Maar hij legde verder uit dat deze positie als Heer van een hogere bron afkomstig was. Jezus was „Degene . . . die door God is verordend tot rechter van de levenden en de doden”. Na Jezus’ opstanding heeft zijn Vader „gegeven [toestemming gegeven] dat hij openbaar werd” aan zijn volgelingen. En de heilige geest? Die wordt wel in dit gesprek genoemd, maar niet als de derde persoon van een Drieëenheid. Integendeel, ’God heeft Jezus met heilige geest en kracht gezalfd’. Hieruit blijkt dus dat de heilige geest helemaal geen persoon is, maar iets onpersoonlijks, zoals de „kracht” die in dat vers ook wordt genoemd (Handelingen 10:36, 38, 40, 42). Onderzoek de bijbel zorgvuldig, en u zult verdere bewijzen vinden dat de heilige geest geen persoonlijkheid is maar een werkzame kracht die mensen kan vervullen, hen kan aandrijven, hen vurig kan laten zijn en op hen uitgestort kan worden.
Ten slotte had de apostel Paulus een prachtige gelegenheid om de Drieëenheid uit te leggen — als ze een ware leerstelling was geweest — toen hij tot de Atheners predikte. In zijn toespraak zinspeelde hij op hun altaar „Aan een onbekende God” en zei: „Waaraan gij . . . onwetend godvruchtige toewijding schenkt, dat verkondig ik u.” Verkondigde hij een Drieëenheid? Nee. Hij beschreef de „God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van hemel en aarde”. Maar hoe stond het met Jezus? „[God] heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld” (Handelingen 17:23, 24, 31). Geen spoor van een Drieëenheid hier!
Paulus heeft zelfs iets omtrent Gods voornemens uiteengezet wat het onmogelijk maakt dat Jezus en zijn Vader gelijke delen van een Drieëenheid zijn. Hij schreef: „God ’heeft alle dingen onder [Jezus’] voeten onderworpen’. Maar wanneer hij zegt dat ’alle dingen onderworpen zijn’, is het duidelijk dat dit met uitzondering is van degene die alle dingen aan hem onderwierp. Wanneer echter alle dingen aan hem onderworpen zullen zijn, dan zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die alle dingen aan hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen” (1 Korinthiërs 15:27, 28). Bijgevolg zal God nog steeds boven alles zijn, met inbegrip van Jezus.
Wordt de Drieëenheid dus in de bijbel onderwezen? Nee. John Robinson had gelijk. De Drieëenheid staat niet in de bijbel en is ook geen deel van het „christelijke denken”. Vindt u dit belangrijk voor uw aanbidding? Dat dient wel zo te zijn. Jezus zei: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Johannes 17:3). Als wij onze aanbidding van God serieus nemen, is het belangrijk dat wij hem kennen zoals hij werkelijk is, zoals hij zich aan ons heeft geopenbaard. Alleen dan kunnen wij terecht zeggen dat wij tot de „ware aanbidders” behoren die „de Vader met geest en waarheid . . . aanbidden”. — Johannes 4:23.
[Voetnoten]
a Volgens de Encyclopedie van het Christendom (katholiek deel), 1956, blz. 23, 24.
b Novatianus doelt op het feit dat het woord voor „één” in dit vers onzijdig is. De eigenlijke betekenis ervan is derhalve „één ding”. Vergelijk Johannes 17:21, waar het Griekse woord voor „één” op precies dezelfde manier wordt gebruikt. Het is interessant dat in de New Catholic Encyclopedia (uitgave van 1967) over het algemeen wordt ingestemd met Novatianus’ De Trinitate, hoewel erin wordt opgemerkt dat in dit werk „de Heilige Geest niet als een goddelijk Persoon wordt beschouwd”.
[Inzet op blz. 28]
De zuivere betekenis van wat de Schrift zegt, laat duidelijk uitkomen dat Jezus en zijn Vader niet één persoon zijn
[Inzet op blz. 29]
Waarom onthulde de heilige geest na Pinksteren in 33 G.T. niet dat Jezus God was?