Jehovah’s reddingsdaden in deze tijd
DE BIJBEL vertelt ons het volgende over Jehovah: „Talrijk zijn de rampspoeden van de rechtvaardige, maar uit die alle bevrijdt Jehovah hem”, en „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden”. — Psalm 34:19; 2 Petrus 2:9.
Hoe komt Jehovah zijn dienstknechten te hulp als zij in nood verkeren? Niet door een wonderbaarlijk tenietdoen van de natuurkrachten of door een andere bovennatuurlijke daad, zoals hij volgens veel mensen zou moeten doen, maar door middel van een andere kracht die de meeste mensen niet echt begrijpen — liefde. Ja, Jehovah houdt van zijn dienstknechten, en hij heeft in hen een onderlinge liefde ontwikkeld die zo sterk is dat hij voor hen tot stand kan brengen wat bijna wonderbaarlijk schijnt te zijn. — 1 Johannes 4:10-12, 21.
Sommigen beweren misschien dat in tijden van nood voedsel, medicijnen en goederen nodig zijn — niet liefde. Natuurlijk zijn voedsel, medicijnen en goederen belangrijk. Maar de apostel Paulus redeneert als volgt: „Al bezit ik al het geloof, zodat ik bergen kan verzetten, maar heb geen liefde, dan ben ik niets. En al geef ik al mijn bezittingen om anderen te spijzigen, en al geef ik mijn lichaam over om te kunnen roemen, maar heb geen liefde, dan baat het mij in het geheel niet.” — 1 Korinthiërs 13:2, 3.
Vaak lezen wij over hulpgoederen die op een kade liggen te rotten of door knaagdieren worden opgegeten, terwijl de mensen in nood van ziekte en honger omkomen. Of nog erger, zulke goederen vallen wellicht in de handen van hebzuchtige en gewetenloze mensen die er zelf beter van worden. Dat er goederen beschikbaar zijn, wil dus nog niet zeggen dat ervoor wordt gezorgd dat degenen die in nood verkeren er profijt van hebben. Oprechte liefde en zorg kunnen het verschil uitmaken.
Liefde in actie
In september 1992 werd het Hawaiiaanse eiland Kauai, met een bevolking van 55.000 personen, door de orkaan Iniki geteisterd. Door deze orkaan, met windsnelheden van 210 kilometer per uur en windstoten van wel 260 kilometer per uur, kwamen 2 mensen om het leven en raakten 98 gewond, werd 75 procent van de huizen beschadigd, werden 8000 mensen dakloos en ontstond er een schade van naar schatting $1 miljard. Onder de bewoners van dit kleine eiland bevonden zich zo’n 800 getuigen van Jehovah in 6 gemeenten. Hoe is het hun vergaan?
Voordat Iniki feitelijk toesloeg, hadden de gemeenteouderlingen, onder leiding van de reizende opziener, al contact opgenomen met alle leden van de gemeenten om zich ervan te vergewissen dat hun veiligheid verzekerd was en dat zij voorbereid waren op de aanval. Die liefdevolle zorg droeg ertoe bij dat er onder de Getuigen geen ernstig gewonden of doden vielen. — Vergelijk Jesaja 32:1, 2.
Hoewel de verbindingen verbroken waren en het vervoer sterk ontregeld was, behoorden drie vertegenwoordigers van het bijkantoor van het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap in Honolulu tot de eersten die na de orkaan ter plaatse waren, doordat zij een speciale vergunning van de burgerbescherming hadden gekregen om naar Kauai te vliegen. Zij stelden zich onmiddellijk in verbinding met de plaatselijke Getuigen en de volgende ochtend organiseerden zij een vergadering om de strategie voor een hulpactie uit te stippelen. Er werd een hulpverleningscomité opgericht om de behoeften vast te stellen en via het bijkantoor in Honolulu de benodigde goederen aan te schaffen. Terwijl zij de klok rond werkten, zorgden zij ervoor dat de goederen naar degenen werden gebracht die in nood verkeerden en dat beschadigde huizen werden schoongemaakt en gerepareerd.
De Getuigen van de andere eilanden kwamen snel hun broeders in nood te hulp. Zodra het vliegveld op Kauai werd geopend, kwamen zeventig Getuigen per vliegtuig aan om te helpen. Er werden hulpgoederen gestuurd met een geschatte waarde van $100.000, waaronder generators, kampeerkookstellen, lantaarns en voedsel. Een van de Koninkrijkszalen op het eiland werd als depot gebruikt; er bestond echter enige vrees dat ze geplunderd zou worden. Toen kwamen een paar legertrucks het parkeerterrein van de Koninkrijkszaal oprijden, en de bestuurders vroegen of zij hun trucks daar konden parkeren. De geposteerde soldaten die de trucks bewaakten, voorkwamen ook dat de hulpgoederen geplunderd werden.
De broeders brachten de generators van het ene naar het andere huis en lieten ze in elk huis twee à drie uur draaien om de bewoners te helpen hun vriezer bruikbaar te houden. Groepen broeders werden naar verschillende huizen gestuurd om te helpen schoonmaken en de schade te herstellen. Toen zij aan het huis van een zuster werkten wier man haar in het verleden fel tegenstand had geboden, was de man zo ontroerd dat hij alleen maar kon toekijken en huilen. Een bezoeker van het vasteland die een andere groep Getuigen zag werken, was zo onder de indruk van hun gedrag en organisatie dat hij hen benaderde en vroeg hoe het kwam dat zij zo anders waren. Toen een broeder uitlegde dat het door hun liefde voor God en voor hun medechristenen kwam, antwoordde de man: „Hoe kan ik God leren kennen?” (Mattheüs 22:37-40) Vervolgens voegde hij eraan toe: „Jullie zijn zo georganiseerd dat er vast iemand van jullie op mij staat te wachten als ik in Florida terugkom!”
Alles bij elkaar hebben Jehovah’s Getuigen bij het schoonmaken en repareren van 295 huizen op Kauai geholpen. In 207 hiervan waren kleine reparaties nodig, maar 54 huizen waren ernstig beschadigd, en 19 waren volledig verwoest. Ook bezochten zij allen op het eiland van wie bekend was dat zij Getuigen waren, om zich ervan te vergewissen dat er voor hen werd gezorgd. Toen een zuster goederen kreeg, merkte een boeddhistische buurman op dat hij nog niet eens een theezakje van zijn groep had gekregen. Een andere vrouw, wier huis door een team van Getuigen werd schoongemaakt, zei: „Jullie komen al heel lang bij mij aan de deur, en ik vond jullie goede buren, maar deze uiting van naastenliefde laat mij zien waar jullie organisatie voor staat. Dank je wel voor al jullie harde werk.”
Behalve dat degenen die de hulpactie leidden, in de materiële behoeften van al hun medechristenen voorzagen, bekommerden zij zich evenzeer om hun geestelijke welzijn. Nog geen twee dagen na de orkaan hielden verschillende gemeenten reeds hun vergadering. Al gauw kwamen kleine boekstudiegroepen weer op gang. Tien ouderlingen van de andere eilanden kwamen naar Kauai om de plaatselijke ouderlingen te helpen zodat iedere Getuige op het eiland een herderlijk bezoek kreeg. De volgende zondag hadden alle zes de gemeenten een Wachttoren-studie, een door een lid van het hulpverleningscomité gehouden dertig minuten durende lezing over de hulpactie en een slotlezing van dertig minuten door een lid van het bijkantoorcomité dat hiervoor uit Honolulu was gekomen. Een ooggetuigenverslag verklaart: „Allen werden getroost door de voortreffelijke leiding en voelden zich geestelijk voorbereid om hun verdere problemen aan te pakken. Er werd onder de toehoorders menig traantje weggepinkt toen het programma eindigde, en er werd spontaan geapplaudisseerd.”
Een wereldomvattende broederschap
Zo’n liefde en zorg is een kenmerk van Jehovah’s volk over de gehele wereld. Toen de cycloon Val ongeveer een jaar daarvoor West-Samoa teisterde, veroorzaakte hij heel wat schade, maar Jehovah’s Getuigen in andere delen van de wereld kwamen hun broeders daar snel te hulp. Later, toen de regering aan alle religies — met inbegrip van Jehovah’s Getuigen — geld ter beschikking stelde om hun gebouwen te repareren, gaven de Getuigen het geld terug met een begeleidende brief waarin stond dat al hun schade al hersteld was, en dat het geld voor het repareren van enkele regeringsgebouwen gebruikt kon worden. Hier werd in een plaatselijke krant melding van gemaakt. Een regeringsfunctionaris die dit opmerkte, zei tegen een Getuige dat hij zich nogal schaamde voor zijn eigen kerk omdat die wel het geld van de regering had aangenomen, hoewel de schade die de gebouwen tijdens de cycloon hadden opgelopen, door de verzekering gedekt was.
Zo reageerden de Getuigen ook snel toen in september 1992 de rivier de Ouvèze in Zuidoost-Frankrijk buiten haar oevers trad en Vaison-la-Romaine en vijftien omliggende gemeenschappen verwoestte. Door de overstroming waren in één nacht 40 mensen omgekomen, 400 huizen verwoest, honderden andere beschadigd, en zaten duizenden gezinnen zonder water of elektriciteit. De volgende ochtend vroeg waren Getuigen van de plaatselijke gemeenten de eersten die de slachtoffers van de overstroming te hulp kwamen. Degenen die geen onderdak hadden, werden liefdevol door Getuigen-gezinnen in de streek opgenomen. Honderden Getuigen kwamen van heinde en ver om hulp te bieden. Er werd in de nabijgelegen stad Orange een hulpverleningscomité opgericht om de krachtsinspanningen van vier teams van vrijwilligers te coördineren, die in heel het geteisterde gebied modder weghaalden en huizen schoonmaakten, bergen totaal bemodderde kleding wasten, en voedsel en drinkwater bezorgden. Zij maakten zelfs een plaatselijke school en verschillende openbare gebouwen schoon. Hun onvermoeide krachtsinspanningen werden evenzeer door hun broeders als door de mensen in de gemeenschap gewaardeerd.
Op vele andere plaatsen hebben Jehovah’s Getuigen, net als ieder ander, van rampen zoals overstromingen, stormen en aardbevingen, te lijden gehad. Omdat zij begrijpen dat dit de gevolgen zijn van onvoorziene of niet te voorkomen omstandigheden, geven zij niet God of iemand anders de schuld (Prediker 9:11). Zij zijn er veeleer van overtuigd dat de zelfopofferende liefde van hun medegelovigen hun te hulp zal komen, in wat voor verschrikkelijke omstandigheden zij ook terechtkomen. Zulke liefdevolle daden vloeien voort uit het geloof dat zij gemeen hebben. De discipel Jakobus legt uit: „Indien een broeder of een zuster zich in een naakte toestand bevindt en het toereikende voedsel voor de dag ontbeert, doch iemand van u tot hen zegt: ’Gaat heen in vrede, houdt u warm en goed gevoed’, maar gij geeft hun niet wat zij voor hun lichaam nodig hebben, wat heeft dat voor nut? Zo is ook geloof, indien het geen werken heeft, op zichzelf dood.” — Jakobus 2:15-17.
De bron van ware bescherming
In plaats van wonderen in de vorm van goddelijk ingrijpen van enige aard te verwachten, beseffen Jehovah’s Getuigen dat bescherming in hun wereldomvattende christelijke broederschap te vinden is. Eigenlijk is wat die broederschap in tijden van nood tot stand brengt, niet minder dan wonderbaarlijk. Zij houden Jezus’ woorden in Mattheüs 17:20 in gedachte: „Indien gij geloof hebt ter grootte van een mosterdzaadje, zult gij tot deze berg zeggen: ’Verplaats u van hier naar daar’, en hij zal zich verplaatsen, en niets zal u onmogelijk zijn.” Ja, met bergen te vergelijken hindernissen verdwijnen wanneer waar christelijk geloof, gekoppeld aan liefde, in actie komt.
Jehovah’s dienstknechten over de gehele wereld voelen de beschermende hand van hun God in deze instabiele en gevaarlijke tijden. Zij hebben hetzelfde gevoel als de psalmist: „In vrede wil ik mij neerleggen en ook slapen, want gij, ja, gij alleen, o Jehovah, doet mij in zekerheid wonen” (Psalm 4:8). Vol vertrouwen richten zij hun aandacht op de taak die verricht moet worden: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Mattheüs 24:14). En zij kijken met verzekerde verwachting uit naar de verwezenlijking van Jehovah’s belofte van een vredige, rechtvaardige nieuwe wereld, waarin zij geen enkele natuurramp of door de mens veroorzaakte catastrofe meer zullen meemaken. — Micha 4:4.
[Illustraties op blz. 12]
Getuigen kwamen van heinde en ver om overstromingsslachtoffers te helpen