Heb het vertrouwen dat Jehovah zijn voornemen zal vervullen
„De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.” — PSALM 37:29.
1. Wat is Jehovah’s voornemen ten aanzien van de mensen en deze aarde?
TOEN Jehovah onze eerste ouders, Adam en Eva, schiep, maakte hij hen volmaakt. En hij schiep hen zo dat zij eeuwig op deze aarde konden leven — mits zij zijn wetten gehoorzaamden (Genesis 1:26, 27; 2:17). Bovendien plaatste God hen in een paradijselijke omgeving (Genesis 2:8, 9). Jehovah zei tot hen: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar” (Genesis 1:28). Hun nageslacht zou zich derhalve uiteindelijk over de gehele aarde verspreiden, en deze planeet zou een paradijs worden, gevuld met een volmaakt, gelukkig mensengeslacht. Wat een voortreffelijk begin heeft de menselijke familie gehad! „God [zag] alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed.” — Genesis 1:31.
2. Welke vragen werpt de toestand waarin de mens verkeert, op?
2 Maar de toestand waarin de mens nu al duizenden jaren verkeert, vertoont geen enkele overeenkomst met Gods oorspronkelijke voornemen. De mensheid is ver van de volmaaktheid verwijderd en is verre van gelukkig. De wereldtoestanden zijn altijd bedroevend geweest, en zoals geprofeteerd was, zijn ze in onze dagen drastisch verslechterd (2 Timotheüs 3:1-5, 13). Hoe kunnen wij dan het vertrouwen hebben dat Gods voornemen ten aanzien van de mensen in de nabije toekomst zal worden verwezenlijkt? Zullen er nog meer langdurige tijdsperiodes met aanhoudend bedroevende omstandigheden verstrijken?
Wat is er misgegaan?
3. Waarom maakte Jehovah niet onmiddellijk een eind aan de opstand van de mensheid?
3 Zij die nauwkeurige kennis van Gods geïnspireerde Woord hebben, weten waarom Jehovah deze slechte omstandigheden op aarde heeft toegelaten. Zij weten ook wat hij eraan zal doen. Uit het bijbelse verslag hebben zij geleerd dat onze eerste ouders de prachtige door God geschonken gave van vrije keuze hebben misbruikt. (Vergelijk 1 Petrus 2:16.) Zij kozen ten onrechte voor de weg van onafhankelijkheid van God (Genesis hfdst. 2 en 3). Hun opstand wierp vragen op van het grootste gewicht, zoals: Heeft de Universele Soeverein het recht om over mensen te heersen? Is zijn heerschappij het beste voor hen? Kan menselijke heerschappij zonder Gods supervisie succes hebben? De onfeilbare manier om de antwoorden op deze vragen te vinden, was eeuwen van menselijke heerschappij te laten verstrijken. De resultaten zouden onweerlegbaar aantonen of mensen los van hun Maker succesvol konden zijn.
4, 5. (a) Welke gevolgen heeft het gehad dat de mensen Gods heerschappij hebben verworpen? (b) Wat is met het verstrijken van de tijd onweerlegbaar aangetoond?
4 Toen Adam en Eva God de rug toekeerden, hield hij hun volmaaktheid niet langer in stand. Zonder zijn ondersteuning gingen zij achteruit. Het gevolg was onvolmaaktheid, ouderdom en uiteindelijk de dood. Als gevolg van de erfelijkheidswetten gaven onze eerste ouders die negatieve hoedanigheden door aan al hun nakomelingen, met inbegrip van ons (Romeinen 5:12). En wat valt er te zeggen over het resultaat van duizenden jaren menselijke heerschappij? Het is rampzalig geweest, precies zoals Prediker 8:9 naar waarheid verklaart: „De ene mens [heeft] over de andere mens . . . geheerst tot diens nadeel.”
5 Het verstrijken van de tijd heeft onweerlegbaar aangetoond dat mensen niet in staat zijn los van hun Schepper hun aangelegenheden met succes te besturen. De geïnspireerde bijbelschrijver Jeremia verklaarde: „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat het niet aan de aardse mens is zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten.” — Jeremia 10:23; Deuteronomium 32:4, 5; Prediker 7:29.
Gods voornemen is niet veranderd
6, 7. (a) Hebben duizenden jaren geschiedenis Jehovah’s voornemen veranderd? (b) Wat omvat Jehovah’s voornemen tevens?
6 Heeft het verstrijken van duizenden jaren menselijke geschiedenis — gevuld met zoveel goddeloosheid en lijden — Gods voornemen veranderd? Zijn Woord verklaart: „Dit heeft Jehovah gezegd, de Schepper van de hemelen, Hij, de ware God, de Formeerder van de aarde en de Maker ervan, Hij, die haar stevig heeft bevestigd, die haar niet louter voor niets heeft geschapen, die haar geformeerd heeft om ook bewoond te worden” (Jesaja 45:18). God formeerde de aarde dus om door mensen bewoond te worden, en dat is nog steeds zijn voornemen.
7 Jehovah schiep de aarde niet alleen ter bewoning, maar hij had tevens het voornemen dat ze een paradijs zou worden waarin volmaakte, gelukkige mensen zouden leven. Daarom voorzei de bijbel dat er „een nieuwe aarde” zou komen, een nieuwe mensenmaatschappij, waarin „rechtvaardigheid [zal] wonen” (2 Petrus 3:13). En in Openbaring 21:4 zegt Gods Woord ons dat hij in zijn nieuwe wereld „elke traan” uit de ogen van de mensen „[zal] wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn”. Om deze redenen kon Jezus die komende nieuwe wereld op aarde aanduiden als „het Paradijs”. — Lukas 23:43.
8. Waarom kunnen wij er zeker van zijn dat Jehovah zijn voornemen zal verwezenlijken?
8 Aangezien Jehovah de almachtige en alwijze Schepper van het universum is, kan niemand zijn voornemen verijdelen. „Jehovah der legerscharen heeft gezworen en gezegd: ’Voorwaar, juist zoals ik gedacht heb, zo moet het geschieden; en juist zoals ik met mijzelf beraadslaagd heb, zo zal het tot stand komen’” (Jesaja 14:24). Wanneer God dus zegt dat hij deze aarde tot een paradijs zal maken waarin volmaakte mensen wonen, dan zal dat gebeuren. Jezus zei: „Gelukkig zijn de zachtaardigen, want zij zullen de aarde beërven” (Mattheüs 5:5; vergelijk Psalm 37:29). Wij mogen erop rekenen dat die belofte vervuld zal worden. Wij kunnen er om zo te zeggen ’ons hoofd om verwedden’. Wij kunnen er werkelijk zelfs ons leven op inzetten.
Zij hadden vertrouwen in Jehovah
9. Wat deed Abraham waaruit zijn vertrouwen in Jehovah bleek?
9 In de loop der geschiedenis hebben veel godvrezende mensen inderdaad hun leven ingezet op Gods voornemen met de aarde, omdat zij ervan overtuigd waren dat hij het zou vervullen. Hun kennis mag dan beperkt geweest zijn, maar zij hadden vertrouwen in God en bouwden hun leven op rond het doen van zijn wil. Neem bijvoorbeeld Abraham: hij leefde zo’n 2000 jaar voordat Jezus op aarde rondwandelde — lang voordat er een begin werd gemaakt met het schrijven van de bijbel. Hij had het vertrouwen dat Jehovah Zijn beloften zou vervullen. Vermoedelijk had Abraham over de Schepper vernomen van zijn getrouwe voorvader Sem, die door Noach onderwezen was. Dus toen God Abraham opdroeg uit het welvarende Ur der Chaldeeën te vertrekken naar het onbekende en gevaarlijke land Kanaän, wist die patriarch dat hij vertrouwen in Jehovah kon hebben, en daarom ging hij (Hebreeën 11:8). Mettertijd zei Jehovah tot hem: „Ik zal u tot een grote natie maken.” — Genesis 12:2.
10, 11. Waarom was Abraham bereid zijn eniggeboren zoon Isaäk te offeren?
10 Wat gebeurde er nadat Abrahams zoon Isaäk geboren was? Jehovah lichtte Abraham erover in dat zijn nakomelingen zich door bemiddeling van Isaäk tot een grote natie zouden ontwikkelen (Genesis 21:12). Het moet dus heel tegenstrijdig hebben geleken toen Jehovah Abraham als een beproeving op zijn geloof opdroeg zijn zoon Isaäk te offeren (Genesis 22:2). Maar met volledig vertrouwen in Jehovah trof Abraham maatregelen om hieraan te voldoen, en nam zelfs zijn mes ter hand om Isaäk te slachten. Op het laatste moment zond God een engel om Abraham tegen te houden. — Genesis 22:9-14.
11 Waarom was Abraham zo gehoorzaam? Hebreeën 11:17-19 onthult: „Door geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Isaäk zo goed als geofferd, en hij die met blijdschap de beloften had ontvangen, poogde zijn eniggeboren zoon te offeren, alhoewel er tot hem was gezegd: ’Wat „uw zaad” genoemd zal worden, zal door bemiddeling van Isaäk zijn.’ Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen.” In dezelfde trant zegt Romeinen 4:20, 21: „Vanwege Gods belofte wankelde [Abraham] niet in ongeloof, . . . er ten volle van overtuigd . . . dat [God] hetgeen hij had beloofd, ook in staat was te doen.”
12. Hoe werd Abraham voor zijn geloof beloond?
12 Abraham werd niet alleen voor zijn geloof beloond doordat Isaäk werd gespaard en doordat er via hem een „grote natie” ontstond, maar ook nog op een andere manier. God deelde Abraham mee: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd” (Genesis 22:18). Hoe dan wel? De Koning van Gods hemelse koninkrijk zou via Abrahams afstammingslijn komen. Dat koninkrijk zou deze goddeloze wereld, die onder Satans heerschappij staat, geheel en al verbrijzelen (Daniël 2:44; Romeinen 16:20; Openbaring 19:11-21). Vervolgens zou op een gereinigde aarde onder de Koninkrijksheerschappij het Paradijs over de gehele aardbol tot ontwikkeling worden gebracht, en uit „alle natiën” zouden mensen die Gods wil doen zich voor eeuwig in een volmaakte gezondheid en een volmaakt leven verheugen (1 Johannes 2:15-17). En hoewel Abraham slechts een beperkte kennis van het Koninkrijk bezat, had hij vertrouwen in God en zag hij uit naar de oprichting van dat koninkrijk. — Hebreeën 11:10.
13, 14. Waarom had Job vertrouwen in God?
13 Enkele honderden jaren later zien wij Job, die in de zeventiende en zestiende eeuw v.G.T. in het huidige Arabië woonde. Ook hij leefde voordat er met het schrijven van de bijbel werd begonnen. Job „bleek onberispelijk en oprecht te zijn, en godvrezend en wijkend van het kwaad” (Job 1:1). Toen Satan Job met een weerzinwekkende, pijnlijke ziekte sloeg, uitte die getrouwe man gedurende zijn hele beproeving „niet één zondig woord” (Job 2:10, The New English Bible). Job had vertrouwen in God. En hoewel hij niet tot in de details op de hoogte was van de reden waarom hij zoveel lijden onderging, zette hij zijn leven in op God en Zijn beloften.
14 Job wist dat zelfs als hij zou sterven, God hem op zekere dag door middel van de opstanding het leven kon teruggeven. Hij gaf blijk van deze hoop toen hij tot Jehovah God zei: „O, dat gij mij in Sjeool [het graf] zoudt verbergen, . . . dat gij mij een tijdslimiet zoudt stellen en aan mij zoudt denken! Kan een fysiek sterke man als hij sterft opnieuw leven? . . . Gij zult roepen, en ikzelf zal u antwoorden” (Job 14:13-15). Hoewel Job vreselijk lijden onderging, demonstreerde hij zijn geloof in Jehovah’s soevereiniteit door te verklaren: „Totdat ik de laatste adem uitblaas, zal ik mijn rechtschapenheid niet van mij laten wijken!” — Job 27:5.
15. Hoe gaf David uiting aan zijn vertrouwen in Jehovah’s voornemen?
15 Zo’n zes eeuwen na Job en ongeveer duizend jaar voordat Jezus naar de aarde kwam, gaf David uiting aan zijn vertrouwen dat er een nieuwe wereld zou komen. In de psalmen zei hij: „Wie op Jehovah hopen, díe zullen de aarde bezitten. En nog maar een korte tijd en de goddeloze zal er niet meer zijn . . . De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede. De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.” Vanwege zijn onwankelbare hoop gaf David de aansporing: „Vertrouw op Jehovah . . . Schep ook heerlijke verrukking in Jehovah, en hij zal u de beden van uw hart geven.” — Psalm 37:3, 4, 9-11, 29.
16. Welke hoop had ’een grote wolk van getuigen’?
16 Door de eeuwen heen hebben getrouwe mannen en vrouwen deze zelfde hoop op eeuwig leven op aarde gehad. Zij vormden zelfs ’een grote wolk van getuigen’ die letterlijk hun leven inzetten op Jehovah’s beloften. Veel van die getuigen van Jehovah uit de oudheid werden wegens hun geloof gemarteld en gedood, „opdat zij tot een betere opstanding mochten geraken”. Hoe dan wel? In de nieuwe wereld zal God hen met een betere opstanding en het vooruitzicht op eeuwig leven belonen. — Johannes 5:28, 29; Hebreeën 11:35; 12:1.
Christelijke getuigen vertrouwen op God
17. Hoe vast was het vertrouwen dat de eerste-eeuwse christenen in Jehovah stelden?
17 In de eerste eeuw G.T. openbaarde Jehovah aan de pasopgerichte christelijke gemeente meer bijzonderheden omtrent het Koninkrijk en de heerschappij die het over de aarde zou uitoefenen. Zijn geest inspireerde bijvoorbeeld de apostel Johannes ertoe te schrijven dat het aantal van degenen die met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk verbonden zouden zijn, 144.000 zou bedragen. Dit zouden getrouwe dienstknechten van God zijn, die „uit het midden van de mensen gekocht” waren (Openbaring 7:4; 14:1-4). Zij zouden „als koningen” met Christus in de hemel over de aarde regeren (Openbaring 20:4-6). Die eerste-eeuwse christenen hadden zo’n vast vertrouwen dat Jehovah zijn voornemen met het hemelse koninkrijk en het aardse domein ervan zou verwezenlijken, dat zij bereid waren voor hun geloof te sterven. En dat is precies wat velen van hen hebben gedaan.
18. Hoe volgen Jehovah’s Getuigen in deze tijd hun tegenhangers van lang geleden na?
18 In deze tijd hebben bijna vijf miljoen getuigen van Jehovah hetzelfde vertrouwen in God als hun tegenhangers die eeuwen vóór hen leefden. Ook deze hedendaagse Getuigen zetten hun leven in op Gods beloften. Zij hebben hun leven aan hem opgedragen en beschikken over de volledige bijbel om hun geloof te versterken (2 Timotheüs 3:14-17). Deze hedendaagse getuigen van Jehovah volgen Jezus’ eerste-eeuwse volgelingen na, die verklaarden dat zij „God als regeerder meer [zouden] gehoorzamen dan mensen” (Handelingen 5:29). In deze eeuw zijn veel van deze christelijke Getuigen wreed vervolgd. Sommigen zijn wegens hun geloof zelfs om het leven gebracht. Anderen zijn gestorven aan ziekte, een ongeval of ouderdom. Maar evenals getrouwe getuigen uit het verleden hadden zij vertrouwen in God omdat zij wisten dat hij hen door middel van de opstanding in zijn nieuwe wereld het leven zou teruggeven. — Johannes 5:28, 29; Handelingen 24:15; Openbaring 20:12, 13.
19, 20. Wat beseffen wij aangaande de bijbelse profetieën voor onze tijd?
19 Jehovah’s Getuigen beseffen dat hun bijeenvergadering uit alle natiën tot één wereldomvattende broederschap lang geleden in bijbelse profetieën werd voorzegd (Jesaja 2:2-4; Openbaring 7:4, 9-17). En Jehovah laat hen een wereldwijd predikingswerk verrichten opdat nog andere oprechte mensen worden bijeengebracht teneinde zijn gunst en bescherming te genieten (Spreuken 18:10; Mattheüs 24:14; Romeinen 10:13). Zij allen stellen hun volledige vertrouwen op Jehovah, wetend dat hij weldra zijn schitterende nieuwe wereld zal invoeren. — Vergelijk 1 Korinthiërs 15:58; Hebreeën 6:10.
20 Bijbelse profetieën geven te kennen dat Satans wereld zich nu al bijna tachtig jaar in haar laatste dagen bevindt, sinds het sleuteljaar 1914. Deze wereld nadert haar einde (Romeinen 16:20; 2 Korinthiërs 4:4; 2 Timotheüs 3:1-5). Jehovah’s Getuigen scheppen daarom moed, omdat zij beseffen dat Gods koninkrijk weldra het volledige bestuur over alle aangelegenheden op aarde zal overnemen. Door een eind te maken aan de huidige goddeloze wereld en zijn rechtvaardige nieuwe wereld in te voeren, zal God de slechte toestanden die zo vele eeuwen op aarde hebben bestaan, volledig tenietdoen. — Spreuken 2:21, 22.
21. Waarom kunnen wij ons ondanks de huidige moeilijkheden verheugen?
21 Dan zal God tot in alle eeuwigheid zijn grote zorgzaamheid voor ons tonen door zegeningen uit te storten die al het leed dat wij in het verleden hebben ondergaan ruimschoots zullen goedmaken. Wij zullen in de nieuwe wereld zoveel goede dingen ondervinden dat onze vroegere moeilijkheden uit onze herinnering zullen verdwijnen. Wat is het vertroostend te weten dat Jehovah dan ’zijn hand zal openen en de begeerte zal verzadigen van al wat leeft’. — Psalm 145:16; Jesaja 65:17, 18.
22. Waarom dienen wij ons vertrouwen op Jehovah te stellen?
22 In de nieuwe wereld zal de getrouwe mensheid de vervulling van Romeinen 8:21 zien: „Ook de schepping zelf [zal] vrijgemaakt . . . worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods . . . hebben.” Zij zullen de vervulling zien van het gebed dat Jezus zijn volgelingen leerde: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde” (Mattheüs 6:10). Stel dus uw volledige vertrouwen op Jehovah, want zijn onfeilbare belofte luidt: „De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.” — Psalm 37:29.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat is Jehovah’s voornemen ten aanzien van de mensen en deze aarde?
◻ Waarom heeft God slechte toestanden op aarde toegelaten?
◻ Hoe hebben getrouwen van vroeger hun vertrouwen in Jehovah getoond?
◻ Waarom hebben Gods dienstknechten in deze tijd vertrouwen in Jehovah?
[Illustratie op blz. 16]
God schiep de mens om voor eeuwig in geluk op een paradijsaarde te leven
[Illustratie op blz. 18]
Abraham stelde zijn vertrouwen in Jehovah’s vermogen om de doden op te wekken