Jehovah — Een God die onderwijst
„Zij zullen allen door Jehovah worden onderwezen.” — JOHANNES 6:45.
1. Wat doet Jezus nu in Kapernaüm?
JEZUS CHRISTUS had kort geleden wonderen verricht en is nu aan het onderwijzen in een synagoge in Kapernaüm, bij de Zee van Galilea (Johannes 6:1-21, 59). Velen geven van hun ongeloof blijk wanneer hij zegt: ’Ik ben uit de hemel neergedaald.’ Zij murmureren: „Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe kan hij dan nu zeggen: ’Ik ben uit de hemel neergedaald’?” (Johannes 6:38, 42) Jezus berispt hen en zegt: „Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt; en ik zal hem op de laatste dag uit de dood opwekken.” — Johannes 6:44.
2. Op grond waarvan kan er geloof gesteld worden in Jezus’ belofte betreffende de opstanding?
2 Wat een schitterende belofte — opgewekt te worden op de laatste dag, wanneer Gods koninkrijk regeert! Wij kunnen deze belofte geloven omdat ze wordt gewaarborgd door de Vader, Jehovah God (Job 14:13-15; Jesaja 26:19). Ja, Jehovah, die leert dat de doden zullen opstaan, is „de allergrootste onderwijzer” (Job 36:22, Today’s English Version). Jezus vestigt de aandacht op het onderwijs van de Vader door vervolgens te zeggen: „Er staat geschreven in de Profeten: ’En zij zullen allen door Jehovah worden onderwezen.’” — Johannes 6:45.
3. Welke vragen zullen wij beschouwen?
3 Het zou beslist een voorrecht zijn tot degenen te behoren over wie de profeet Jesaja schreef: „Al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn” (Jesaja 54:13). Kunnen wij tot hen behoren? Wie zijn als zonen voor hem geweest en zijn door hem onderwezen? Wat zijn uiterst belangrijke onderwijzingen van Jehovah waarvan wij op de hoogte moeten zijn en in overeenstemming waarmee wij moeten handelen om zijn zegen te ontvangen? Hoe heeft Jehovah in het verleden onderwijs gegeven, en onderwijst hij thans op dezelfde manier? Deze vragen zullen wij nader beschouwen.
Vader, Onderwijzer, Echtgenoot
4. Wie waren de eersten van de zonen van Jehovah die door hem werden onderwezen?
4 Jehovah werd voor het eerst zowel Vader als Onderwijzer toen hij zijn eniggeboren Zoon, de voormenselijke Jezus, schiep. Deze wordt „het Woord” genoemd, omdat hij Jehovah’s Voornaamste Woordvoerder is (Johannes 1:1, 14; 3:16). Het Woord verrichtte dienst „als een meesterwerker naast [de Vader]”, en hij leerde veel van het onderwijs van zijn Vader (Spreuken 8:22, 30). In feite werd hij de Gevolmachtigde, of het Instrument, via wie de Vader alle andere dingen schiep, met inbegrip van geesten-„zonen Gods”. Wat moet het hun een vreugde geschonken hebben door God onderwezen te worden! (Job 1:6; 2:1; 38:7; Kolossenzen 1:15-17) Later werd de eerste mens, Adam, geschapen. Ook hij was een „zoon van God”, en de bijbel onthult dat Jehovah hem onderrichtte. — Lukas 3:38; Genesis 2:7, 16, 17.
5. Welk kostbare voorrecht verloor Adam, en aan wie gaf Jehovah niettemin onderwijs, en waarom?
5 Verdrietig genoeg verloor Adam, door zijn opzettelijke ongehoorzaamheid, het voorrecht Gods zoon te blijven. Zijn nakomelingen konden er derhalve niet louter op basis van geboorte aanspraak op maken zonen van God te zijn. Toch onderwees Jehovah onvolmaakte mensen die voor leiding naar hem opzagen. Noach bijvoorbeeld bleek „een rechtvaardig man” te zijn die ’met de ware God wandelde’, en daarom onderrichtte Jehovah Noach (Genesis 6:9, 13–7:5). Abraham gaf er door zijn gehoorzaamheid blijk van „Jehovah’s vriend” te zijn, en daarom werd ook hij door Jehovah onderwezen. — Jakobus 2:23; Genesis 12:1-4; 15:1-8; 22:1, 2.
6. Wie ging Jehovah als zijn „zoon” beschouwen, en wat voor onderwijzer was hij voor hen?
6 Veel later, in Mozes’ dagen, ging Jehovah een verbondsverhouding aan met de natie Israël. Bijgevolg werd die natie zijn uitverkoren volk en werd ze als zijn „zoon” beschouwd. God zei: „Israël is mijn zoon” (Exodus 4:22, 23; 19:3-6; Deuteronomium 14:1, 2). Op basis van die verbondsverhouding konden de Israëlieten zeggen, zoals door de profeet Jesaja is opgetekend: ’Gij, o Jehovah, zijt onze Vader’ (Jesaja 63:16). Jehovah nam zijn vaderlijke verantwoordelijkheid op zich en onderwees zijn kinderen, Israël, liefdevol (Psalm 71:17; Jesaja 48:17, 18). Toen zij ontrouw werden, was hij zelfs zo barmhartig om hun te smeken: „Keert terug, o gij afvallige zonen.” — Jeremia 3:14.
7. In welke verhouding stond Israël tot Jehovah?
7 Als gevolg van de verbondsverhouding met Israël werd Jehovah figuurlijk gesproken ook de Echtgenoot van de natie, terwijl de natie zijn figuurlijke echtgenote werd. De profeet Jesaja schreef over Israël: „Uw Grote Maker is uw echtgenoot-eigenaar, Jehovah der legerscharen is zijn naam” (Jesaja 54:5; Jeremia 31:32). Hoewel Jehovah zich op loffelijke wijze van zijn rol als Echtgenoot kweet, werd de natie Israël een ontrouwe echtgenote. „Zoals een vrouw haar metgezel trouweloos heeft verlaten,” zei Jehovah, „zo hebt gij, o huis van Israël, trouweloos gehandeld jegens mij” (Jeremia 3:20). Jehovah bleef de zonen van zijn trouweloze vrouw dringend vermanen tot hem terug te keren; hij bleef hun „Grootse Onderwijzer”. — Jesaja 30:20; 2 Kronieken 36:15.
8. Welke tegenbeeldige figuurlijke vrouw heeft Jehovah, hoewel Israël als natie door hem werd verworpen?
8 Toen de natie Israël Zijn Zoon, Jezus Christus, verwierp en doodde, verwierp God haar ten slotte. Die joodse natie was dus niet langer als een figuurlijke vrouw voor hem, en ook was hij niet langer de Vader en Onderwijzer van haar eigenzinnige zonen (Mattheüs 23:37, 38). Israël was echter slechts een typologische, of symbolische, echtgenote. De apostel Paulus citeerde Jesaja 54:1, waarin wordt gesproken over een „onvruchtbare vrouw” die verschillend en onderscheiden is van „de vrouw met een echtgenoot-eigenaar”, de natie van het natuurlijke Israël. Paulus onthult dat gezalfde christenen kinderen zijn van de „onvruchtbare vrouw”, die hij „het Jeruzalem dat boven is” noemt. Deze tegenbeeldige figuurlijke vrouw is Gods hemelse organisatie van geestelijke schepselen. — Galaten 4:26, 27.
9. (a) Op wie doelde Jezus toen hij sprak over ’uw zonen die door Jehovah onderwezen zullen worden’? (b) Op basis waarvan worden mensen geestelijke zonen van God?
9 Toen Jezus in de synagoge van Kapernaüm Jesaja’s profetie aanhaalde: „Al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn”, sprak hij dus over degenen die „zonen” zouden worden van „het Jeruzalem dat boven is”, Gods met een echtgenote te vergelijken hemelse organisatie. Door de onderwijzingen te aanvaarden van Gods vertegenwoordiger uit de hemel, Jezus Christus, konden die joodse toehoorders kinderen worden van Gods voorheen onvruchtbare hemelse vrouw en „een heilige natie” vormen, het geestelijke „Israël Gods” (1 Petrus 2:9, 10; Galaten 6:16). De grootse gelegenheid die Jezus openstelde om geestelijke zonen van God te worden, werd door de apostel Johannes als volgt beschreven: „Hij kwam tot zijn eigen huis, maar de zijnen namen hem niet tot zich. Doch aan allen die hem wel ontvingen, heeft hij de macht gegeven Gods kinderen te worden, omdat zij geloof oefenden in zijn naam.” — Johannes 1:11, 12.
Belangrijke onderwijzingen van Jehovah
10. Wat onderwees Jehovah onmiddellijk na de opstand in Eden betreffende het „zaad”, en wie bleek dit Zaad te zijn?
10 Als een liefdevolle Vader licht Jehovah zijn kinderen over zijn voornemens in. Dus toen een opstandige engel het eerste mensenpaar tot ongehoorzaamheid bracht, lichtte Jehovah hen er onmiddellijk over in wat hij zou doen teneinde zijn voornemen om de aarde tot een paradijs te maken, te vervullen. Hij zei dat hij vijandschap zou stellen tussen „de oorspronkelijke slang”, die Satan de Duivel is, „en de vrouw”. Vervolgens legde hij uit dat het „zaad” van de vrouw Satan dodelijk „in de kop” zou vermorzelen (Genesis 3:1-6, 15; Openbaring 12:9; 20:9, 10). Zoals wij hebben opgemerkt is de vrouw — later geïdentificeerd als „het Jeruzalem dat boven is” — Gods hemelse organisatie van geestelijke schepselen. Maar wie is haar „zaad”? Het is Gods Zoon, Jezus Christus, degene die vanuit de hemel is gezonden en die uiteindelijk Satan zal vernietigen. — Galaten 4:4; Hebreeën 2:14; 1 Johannes 3:8.
11, 12. Hoe verschafte Jehovah meer details over zijn belangrijke leer betreffende het „zaad”?
11 Jehovah verschafte meer details over deze belangrijke leer betreffende het „zaad” toen hij aan Abraham beloofde: „Ik [zal] . . . uw zaad voorzeker . . . vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel . . . En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Genesis 22:17, 18). Jehovah gebruikte de apostel Paulus om uit te leggen dat Jezus Christus het beloofde Zaad van Abraham is, maar dat anderen eveneens deel zouden gaan uitmaken van het „zaad”. „Wanneer gij Christus toebehoort,” schreef Paulus, „zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte.” — Galaten 3:16, 29.
12 Jehovah onthulde ook dat Christus, het Zaad, uit de koninklijke geslachtslijn van Juda zou komen en dat aan hem „de gehoorzaamheid der volken [zal] behoren” (Genesis 49:10). Met betrekking tot koning David uit de stam Juda beloofde Jehovah: „Ik zal zijn zaad stellig bevestigen tot in eeuwigheid en zijn troon als de dagen des hemels. Ja, zijn zaad zal zelfs tot onbepaalde tijd blijken te zijn, en zijn troon als de zon vóór mij” (Psalm 89:3, 4, 29, 36). Toen de engel Gabriël de geboorte van Jezus aankondigde, legde hij uit dat het kind Gods aangestelde Regeerder, het Zaad van David, was. „Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd”, zei Gabriël, „en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, . . . en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” — Lukas 1:32, 33; Jesaja 9:6, 7; Daniël 7:13, 14.
13. Hoe moeten wij, om Jehovah’s zegen te ontvangen, op zijn onderwijs reageren?
13 Om Jehovah’s zegen te ontvangen, moeten wij op de hoogte zijn van deze belangrijke leer over Gods koninkrijk en er in overeenstemming mee handelen. Wij moeten geloven dat Jezus uit de hemel is neergedaald, dat hij Gods aangestelde Koning is — het koninklijke Zaad dat toezicht zal houden op het herstel van het Paradijs op aarde — en dat hij de doden zal opwekken (Lukas 23:42, 43; Johannes 18:33-37). Toen Jezus in Kapernaüm zei dat hij de doden zou opwekken, had het voor de joden duidelijk moeten zijn dat hij de waarheid sprak. Nog maar enkele weken eerder had Jezus, waarschijnlijk juist daar in Kapernaüm, het twaalfjarige dochtertje van een presiderende dienaar van de synagoge opgewekt! (Lukas 8:49-56) Ook wij hebben beslist alle reden Jehovah’s hoopgevende onderwijs over zijn koninkrijk te geloven en er in overeenstemming mee te handelen!
14, 15. (a) Hoe belangrijk is Jehovah’s koninkrijk voor Jezus? (b) Wat moeten wij in verband met Jehovah’s koninkrijk begrijpen en kunnen uitleggen?
14 Jezus wijdde zijn aardse leven aan het geven van onderwijs over Jehovah’s koninkrijk. Hij maakte het tot het thema van zijn bediening en leerde zijn volgelingen zelfs erom te bidden (Mattheüs 6:9, 10; Lukas 4:43). Natuurlijke joden kwamen ervoor in aanmerking „zonen van het koninkrijk” te zijn, maar wegens gebrek aan geloof liepen de meesten van hen dat voorrecht mis (Mattheüs 8:12; 21:43). Jezus onthulde dat slechts een „kleine kudde” het voorrecht ontvangt „zonen van het koninkrijk” te worden. Deze „zonen” worden „medeërfgenamen met Christus” in zijn hemelse koninkrijk. — Lukas 12:32; Mattheüs 13:38; Romeinen 8:14-17; Jakobus 2:5.
15 Hoeveel Koninkrijkserfgenamen zal Christus in de hemel opnemen om met hem over de aarde te regeren? Volgens de bijbel slechts 144.000 (Johannes 14:2, 3; 2 Timotheüs 2:12; Openbaring 5:10; 14:1-3; 20:4). Maar Jezus zei dat hij „andere schapen” had, die aardse onderdanen van die Koninkrijksheerschappij zullen zijn. Zij zullen zich eeuwig in volmaakte gezondheid en vrede op een paradijsaarde verheugen (Johannes 10:16; Psalm 37:29; Openbaring 21:3, 4). Wij moeten Jehovah’s onderwijs over het Koninkrijk begrijpen en kunnen uitleggen.
16. Welk belangrijke onderwijs van Jehovah moeten wij ter harte nemen en in praktijk brengen?
16 De apostel Paulus wees op nog iets heel belangrijks waarover Jehovah ons onderwijst. Hij zei: „Gij zijt zelf door God onderwezen elkaar lief te hebben” (1 Thessalonicenzen 4:9). Om Jehovah te behagen, moeten wij een dergelijke liefde tentoonspreiden. „God is liefde”, zegt de bijbel, en wij moeten zijn voorbeeld in het betonen van liefde navolgen (1 Johannes 4:8; Efeziërs 5:1, 2). Droevig genoeg zijn de meeste mensen er jammerlijk in tekortgeschoten hun medemensen te leren liefhebben, zoals God ons dit onderwijst. Hoe staat het met ons? Reageren wij gunstig op dit onderwijs van Jehovah?
17. Welke houding dienen wij na te volgen?
17 Het is uiterst belangrijk ontvankelijk te zijn voor al Jehovah’s onderwijzingen. Mogen wij net zo’n houding aan de dag leggen als de bijbelse psalmisten, die schreven: „Maak mij úw wegen bekend, o Jehovah; leer mij úw paden. Doe mij in uw waarheid wandelen en leer mij.” „Leer mij uw voorschriften. Leer mij de goedheid, de verstandigheid en de kennis zelf . . . Leer mij úw rechterlijke beslissingen” (Psalm 25:4, 5; 119:12, 66, 108). Als uw gevoelens overeenstemmen met die van de psalmisten, kunt u deel uitmaken van een grote schare mensen die door Jehovah worden onderwezen.
Een grote schare onderwezenen
18. Wat zou volgens de voorzegging van de profeet Jesaja in onze tijd gebeuren?
18 De profeet Jesaja voorzei wat er in onze tijd zou gebeuren: „Het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen . . . En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen’” (Jesaja 2:2, 3; Micha 4:2). Wie zijn deze door Jehovah onderwezen personen?
19. Wie behoren thans tot degenen die door Jehovah worden onderwezen?
19 Behalve degenen die met Christus in de hemel zullen regeren, behoren hier ook anderen toe. Zoals reeds eerder is opgemerkt, zei Jezus dat hij niet alleen de „kleine kudde” Koninkrijkserfgenamen maar ook „andere schapen” had — aardse onderdanen van het Koninkrijk (Johannes 10:16; Lukas 12:32). De „grote schare”, die „de grote verdrukking” overleeft, maakt deel uit van de klasse der andere schapen, en op basis van hun geloof in Jezus’ vergoten bloed verheugen zij zich in een goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah (Openbaring 7:9, 14). Ook al behoren de andere schapen niet rechtstreeks tot de „zonen” over wie in Jesaja 54:13 wordt gesproken, toch zijn zij gezegend met het voorrecht door Jehovah onderwezen te worden. Daarom spreken zij God terecht aan met „Vader”, omdat hij, in feite, hun Grootvader zal zijn via de „Eeuwige Vader”, Jezus Christus. — Mattheüs 6:9; Jesaja 9:6.
Hoe Jehovah onderwijst
20. Op welke manieren onderwijst Jehovah?
20 Jehovah onderwijst op vele manieren. Hij doet dit bijvoorbeeld door middel van zijn scheppingswerken, die zowel van zijn bestaan als van zijn grote wijsheid getuigen (Job 12:7-9; Psalm 19:1, 2; Romeinen 1:20). Bovendien onderwijst hij door rechtstreekse communicatie, zoals toen hij Jezus in zijn voormenselijke bestaan onderwees. Evenzo heeft hij bij drie opgetekende gelegenheden rechtstreeks vanuit de hemel tot mensen op aarde gesproken. — Mattheüs 3:17; 17:5; Johannes 12:28.
21. Vooral van welke engel heeft Jehovah zich als zijn vertegenwoordiger bediend, maar hoe weten wij dat hij ook van andere engelen gebruik heeft gemaakt?
21 Jehovah bedient zich voor het geven van onderwijs ook van engelen als zijn vertegenwoordigers, met inbegrip van zijn Eerstgeborene, „het Woord” (Johannes 1:1-3). Hoewel Jehovah in de hof van Eden rechtstreeks tot zijn volmaakte menselijke zoon, Adam, had kunnen spreken, heeft hij zich waarschijnlijk van de voormenselijke Jezus als zijn woordvoerder bediend (Genesis 2:16, 17). Deze Jezus was vermoedelijk „de engel van de ware God die voor het kamp van Israël uit trok” en betreffende wie Jehovah gebood: „Gehoorzaam zijn stem” (Exodus 14:19; 23:20, 21). Ongetwijfeld was Jezus in zijn voormenselijke bestaan ook de „vorst van het leger van Jehovah”, die aan Jozua verscheen om hem te sterken (Jozua 5:14, 15). Jehovah gebruikt ook andere engelen om zijn onderwijzingen over te brengen, zoals de engelen via wie hij zijn wet aan Mozes heeft doorgegeven. — Exodus 20:1; Galaten 3:19; Hebreeën 2:2, 3.
22. (a) Wie op aarde heeft Jehovah voor het geven van onderwijs gebruikt? (b) Door middel waarvan onderwijst Jehovah mensen thans voornamelijk?
22 Bovendien geeft Jehovah God onderwijs door bemiddeling van menselijke vertegenwoordigers. Ouders in Israël moesten hun kinderen onderwijzen; profeten, priesters, vorsten en levieten onderwezen Jehovah’s wet aan de natie (Deuteronomium 11:18-21; 1 Samuël 12:20-25; 2 Kronieken 17:7-9). Jezus was Gods belangrijkste Woordvoerder op aarde (Hebreeën 1:1, 2). Jezus heeft vaak gezegd dat wat hij onderwees precies datgene was wat hij van de Vader had geleerd, zodat zijn toehoorders in werkelijkheid door Jehovah werden onderwezen (Johannes 7:16; 8:28; 12:49; 14:9, 10). Jehovah heeft zijn uitspraken laten optekenen, en in onze tijd onderwijst hij mensen voornamelijk door middel van deze geïnspireerde Geschriften. — Romeinen 15:4; 2 Timotheüs 3:16.
23. Welke vragen zullen in het volgende artikel worden beschouwd?
23 Wij leven in een belangrijke tijd, omdat de Schrift belooft dat ’in het laatst der dagen [waarin wij leven] vele volken onderricht zullen worden omtrent Jehovah’s wegen’ (Jesaja 2:2, 3). Hoe wordt dit onderricht verschaft? Wat moeten wij doen om er voordeel van te trekken en bovendien een aandeel te hebben aan Jehovah’s grootse onderwijzingsprogramma dat nu aan de gang is? Deze vragen zullen in het volgende artikel worden beschouwd.
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe is Jehovah een Vader, een Onderwijzer en een Echtgenoot geworden?
◻ Wat onderwijst Jehovah over het „zaad”?
◻ Welke belangrijke onderwijzing van God moeten wij ter harte nemen?
◻ Hoe onderwijst Jehovah?
[Illustratie op blz. 10]
Dat Jaïrus’ dochtertje uit de dood werd opgewekt, verschafte een basis voor geloof in Jezus’ opstandingsbelofte