„Heer, leer ons bidden”
„Iemand van zijn discipelen [zei] tot hem: ’Heer, leer ons bidden.’” — LUKAS 11:1.
1. Waarom vroeg een van Jezus’ discipelen hem hun te leren bidden?
BIJ een bepaalde gelegenheid in het jaar 32 G.T. zag een discipel van Jezus hem bidden. Hij kon niet horen wat Jezus tegen zijn Vader zei, want het was waarschijnlijk een stil gebed. Maar toen Jezus ophield, zei de discipel tegen hem: „Heer, leer ons bidden” (Lukas 11:1). Hoe kwam hij bij dat verzoek? Het gebed was een vast onderdeel van het leven en de aanbidding van de joden. De Hebreeuwse Geschriften bevatten in het boek Psalmen en elders talrijke gebeden. De discipel vroeg Jezus dus niet hem iets te leren waar hij niets vanaf wist of wat hij nooit gedaan had. Hij was ongetwijfeld vertrouwd met de vormelijke gebeden van de religieuze leiders van het judaïsme. Maar nu had hij Jezus zien bidden, en waarschijnlijk voelde hij aan dat er een groot verschil was tussen de schijnheilige gebeden van de rabbi’s en de manier waarop Jezus bad. — Mattheüs 6:5-8.
2. (a) Waaruit blijkt dat het niet Jezus’ bedoeling was dat we het modelgebed woord voor woord zouden opzeggen? (b) Waarom vinden we het belangrijk te weten hoe we moeten bidden?
2 Zo’n achttien maanden eerder had Jezus zijn discipelen in zijn Bergrede een modelgebed gegeven als basis voor hun gebeden (Mattheüs 6:9-13). Mogelijk was de bewuste discipel destijds niet aanwezig geweest en dus was Jezus zo vriendelijk de voornaamste punten van dat modelgebed te herhalen. Opmerkelijk is dat hij het niet woord voor woord herhaalde, wat erop duidt dat hij geen liturgisch gebed gaf dat mechanisch opgezegd moest worden (Lukas 11:1-4). Net als die onbekende discipel willen ook wij leren zo te bidden dat onze gebeden ons dichter tot Jehovah brengen. Laten we daarom de vollediger versie van het modelgebed die de apostel Mattheüs heeft opgetekend onder de loep nemen. Het bestaat uit zeven verzoeken, waarvan er drie betrekking hebben op Gods voornemens en vier op onze materiële en geestelijke behoeften. In dit artikel zullen we de eerste drie smeekbeden beschouwen.
Een liefdevolle Vader
3, 4. Wat wil het zeggen als we Jehovah aanspreken als „onze Vader”?
3 Van het begin af aan maakte Jezus duidelijk dat onze gebeden van een nauwe maar eerbiedige band met Jehovah moeten getuigen. Jezus sprak voornamelijk ten behoeve van zijn discipelen, die zich op een berghelling dicht om hem heen geschaard hadden, toen hij zei dat ze Jehovah moesten aanspreken als „onze Vader in de hemelen” (Mattheüs 6:9). Volgens een geleerde is de term die Jezus voor „Vader” gebruikte, of hij nu in het Hebreeuws van de gewone man of in het Aramees sprak, verwant aan de vertrouwelijke benaming die een klein kind gebruikt, ’een kinderwoord’. Wanneer we Jehovah als „onze Vader” aanspreken, duidt dat op een hartelijke, vertrouwelijke band.
4 Met de woorden „onze Vader” erkennen we ook dat we deel uitmaken van een grote familie van mannen en vrouwen die Jehovah als de Levengever erkennen (Jesaja 64:8; Handelingen 17:24, 28). Door de geest verwekte christenen worden aangenomen als „Gods zonen” en ze kunnen hem aanroepen met „Abba, Vader!” (Romeinen 8:14, 15) Miljoenen mensen zijn hun loyale metgezellen geworden; ze hebben hun leven aan Jehovah opgedragen en hun opdracht gesymboliseerd door de waterdoop. Al deze „andere schapen” kunnen ook in de naam van Jezus tot Jehovah naderen en Hem „onze Vader” noemen (Johannes 10:16; 14:6). We kunnen ons geregeld in gebed tot onze hemelse Vader wenden om hem te loven, om hem te bedanken voor al zijn uitingen van goedheid tegenover ons en om onze lasten op hem te werpen, in het volste vertrouwen dat hij voor ons zorgt. — Filippenzen 4:6, 7; 1 Petrus 5:6, 7.
Liefde voor Jehovah’s naam
5. Hoe luidt de eerste smeekbede van het modelgebed, en waarom is dat terecht?
5 De eerste smeekbede laat onmiddellijk zien wat prioriteit heeft. Ze luidt: „Uw naam worde geheiligd” (Mattheüs 6:9). De heiliging van Jehovah’s naam moet voor ons inderdaad het allerbelangrijkste zijn, omdat we hem liefhebben en het verschrikkelijk vinden dat zijn naam zo is gesmaad. Toen Satan in opstand kwam en het eerste mensenpaar ertoe wist te brengen Jehovah God ongehoorzaam te zijn, werd Zijn naam daardoor belasterd; er werden namelijk twijfels geuit over de manier waarop God zijn universele soevereiniteit uitoefende (Genesis 3:1-6). Bovendien is Jehovah’s naam door de eeuwen heen gesmaad door de schandelijke daden en leringen van degenen die beweerden hem te vertegenwoordigen.
6. Wat zullen we niet doen als we bidden om de heiliging van Jehovah’s naam?
6 Uit ons gebed voor de heiliging van Jehovah’s naam blijkt welke kant we kiezen in de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit — we staan volkomen achter Jehovah’s recht het universum te regeren. Jehovah wil dat het universum bewoond wordt door met verstand begiftigde schepselen die zich gewillig en met vreugde onderwerpen aan zijn rechtvaardige soevereiniteit omdat ze hem en alles waar zijn naam voor staat liefhebben (1 Kronieken 29:10-13; Psalm 8:1; 148:13). Onze liefde voor Jehovah’s naam zal ons helpen niets te doen wat smaad op die heilige naam zou kunnen brengen (Ezechiël 36:20, 21; Romeinen 2:21-24). De vrede van het universum en zijn bewoners hangt af van de heiliging van Jehovah’s naam en liefdevolle onderworpenheid aan zijn soevereiniteit. Daarom is ons gebed „uw naam worde geheiligd” een uiting van ons vertrouwen dat Jehovah’s voornemen tot lof van hem verwezenlijkt zal worden. — Ezechiël 38:23.
Het Koninkrijk waar we om bidden
7, 8. (a) Wat is het Koninkrijk waar Jezus ons om leerde bidden? (b) Wat leren de boeken Daniël en Openbaring ons over dit koninkrijk?
7 De tweede smeekbede in het modelgebed luidt: „Uw koninkrijk kome” (Mattheüs 6:10). Dat verzoek houdt nauw verband met het vorige. Jehovah’s instrument voor de heiliging van zijn naam is het Messiaanse koninkrijk, zijn hemelse regering, waarvan zijn Zoon, Jezus Christus, de officieel aangestelde Koning is (Psalm 2:1-9). In Daniëls profetie wordt het Messiaanse koninkrijk afgebeeld als een uit een „berg” gehouwen „steen” (Daniël 2:34, 35, 44, 45). De berg vertegenwoordigt Jehovah’s universele soevereiniteit en dus is de Koninkrijkssteen een nieuwe manifestatie van Jehovah’s universele heerschappij. In de profetie wordt de steen op zijn beurt ’een grote berg die de gehele aarde vult’, wat erop duidt dat het Messiaanse koninkrijk de goddelijke soevereiniteit zal vertegenwoordigen bij het heersen over de aarde.
8 Naast Christus maken nog 144.000 anderen deel uit van deze Koninkrijksregering; ze zijn „uit het midden van de mensen gekocht” om met hem als koningen en priesters te regeren (Openbaring 5:9, 10; 14:1-4; 20:6). Daniël noemt hen de „heiligen van het Opperwezen”, die samen met Christus, hun Hoofd, „het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel” ontvangen. „Hun koninkrijk is een koninkrijk van onbepaalde duur, en alle heerschappijen zullen hèn dienen en gehoorzamen” (Daniël 7:13, 14, 18, 27). Dat is de hemelse regering waar Christus zijn volgelingen om leerde bidden.
Waarom bidden we nog steeds om de komst van het Koninkrijk?
9. Waarom bidden we terecht om de komst van Gods koninkrijk?
9 In zijn modelgebed leerde Christus ons om de komst van Gods koninkrijk te bidden. De vervulling van bijbelprofetieën duidt erop dat het Messiaanse koninkrijk in 1914 in de hemel is opgericht.a Is het dan nog wel terecht dat we om de ’komst’ van dat koninkrijk bidden? Zeker, want in Daniëls profetie koerst het Messiaanse koninkrijk, gesymboliseerd door een steen, af op een frontale botsing met menselijke politieke regeringen, gesymboliseerd door een reusachtig beeld. In de toekomst zal de steen dat beeld raken en het een slag toebrengen waardoor het tot stof zal vergaan. Daniëls profetie zegt: „Het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan.” — Daniël 2:44.
10. Waarom verlangen we naar de komst van Gods koninkrijk?
10 We verlangen ernaar Gods koninkrijk Satans goddeloze samenstel van dingen te zien treffen, omdat het de heiliging van Jehovah’s heilige naam zal betekenen en de verwijdering van alle tegenstanders van Gods soevereiniteit. Vurig bidden we: „Uw koninkrijk kome”, en met de apostel Johannes zeggen we: „Amen! Kom, Heer Jezus” (Openbaring 22:20). Ja, moge Jezus komen om Jehovah’s naam te heiligen en Zijn soevereiniteit te rechtvaardigen, zodat de woorden van de psalmist uitkomen: „Opdat men weet dat gij, wiens naam Jehovah is, gij alleen de Allerhoogste zijt over heel de aarde.” — Psalm 83:18.
„Uw wil geschiede”
11, 12. (a) Waar vragen we om als we bidden of Gods wil „gelijk in de hemel, zo ook op aarde” mag geschieden? (b) Wat betekent ons gebed of Jehovah’s wil mag geschieden nog meer?
11 Het volgende dat Jezus zijn discipelen leerde bidden was: „Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde” (Mattheüs 6:10). Het universum is tot bestaan gekomen omdat dat Jehovah’s wil was. Machtige hemelse schepselen roepen uit: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen” (Openbaring 4:11). Jehovah heeft een voornemen met „de dingen in de hemelen en de dingen op de aarde” (Efeziërs 1:8-10). Door te bidden of Gods wil mag geschieden, vragen we Jehovah in feite zijn voornemen te volvoeren. Bovendien tonen we op die manier dat we ernaar verlangen de goddelijke wil overal in het universum te zien geschieden.
12 Met dit gebed tonen we ook onze bereidheid om ons leven in te richten naar Jehovah’s wil. Jezus verklaarde: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig” (Johannes 4:34). Als opgedragen christenen doen we net als Jezus heel graag Gods wil. Onze liefde voor Jehovah en voor zijn Zoon motiveert ons om „niet meer voor de begeerten van mensen te leven, maar voor Gods wil” (1 Petrus 4:1, 2; 2 Korinthiërs 5:14, 15). We streven ernaar geen dingen te doen waarvan we weten dat ze tegen Jehovah’s wil indruisen (1 Thessalonicenzen 4:3-5). Door tijd uit te kopen voor het lezen en bestuderen van de bijbel blijven we „inzien wat de wil van Jehovah is”, waartoe ook een actief aandeel aan de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” behoort. — Efeziërs 5:15-17; Mattheüs 24:14.
Jehovah’s wil in de hemel
13. Hoe geschiedde lang voordat Satan in opstand kwam Gods wil?
13 Lang voordat een van Jehovah’s geestenzonen in opstand kwam en Satan werd, werd Jehovah’s wil in de hemel volbracht. Het boek Spreuken beeldt Gods eerstgeboren Zoon af als de gepersonifieerde wijsheid. Het vertelt dat Gods eniggeboren Zoon talloze eonen lang „te allen tijde vrolijk was voor zijn aangezicht”; het stemde hem gelukkig de wil van zijn Vader te doen. Uiteindelijk werd hij Jehovah’s „meesterwerker” bij de schepping van alle dingen „in de hemelen en op de aarde . . ., de zichtbare en de onzichtbare” (Spreuken 8:22-31; Kolossenzen 1:15-17). Jehovah gebruikte Jezus als zijn Woord of Woordvoerder. — Johannes 1:1-3.
14. Wat kunnen we uit Psalm 103 leren over de manier waarop de engelen Jehovah’s wil in de hemel volbrengen?
14 De psalmist maakt duidelijk dat Jehovah’s soevereiniteit boven alles gaat en dat de engelenscharen naar zijn instructies en geboden luisteren. In Psalm 103:19-22 lezen we: „Jehovah zelf heeft in de hemel zijn troon stevig bevestigd; en over alles heeft zijn eigen koningschap heerschappij geoefend. Zegent Jehovah, o gij zijn engelen, geweldig in kracht, die zijn woord volbrengt, door te luisteren naar de stem van zijn woord. Zegent Jehovah, al gij legerscharen van hem, gij zijn dienaren, die zijn wil doet. Zegent Jehovah, al gij werken van hem, op alle plaatsen van zijn heerschappij [of „soevereiniteit”, vtn.].”
15. Hoe is het feit dat Jezus Koninkrijksmacht heeft ontvangen van invloed geweest op het doen van Gods wil in de hemel?
15 Na zijn opstand had Satan nog toegang tot de hemelse hoven, zoals blijkt uit het boek Job (Job 1:6-12; 2:1-7). In het boek Openbaring werd echter voorzegd dat de tijd zou komen dat Satan en zijn demonen uit de hemel verdreven zouden worden. Die tijd kwam blijkbaar kort nadat Jezus Christus in 1914 Koninkrijksmacht had gekregen. Sindsdien is er voor die opstandelingen helemaal geen plaats meer in de hemel. Ze zijn beperkt tot de omgeving van de aarde (Openbaring 12:7-12). Er is nu geen wanklank meer te horen in de hemel, alleen stemmen die gezamenlijk „het Lam”, Christus Jezus, toejuichen en Jehovah ootmoedig loven (Openbaring 4:9-11). Jehovah’s wil wordt inderdaad in de hemel volbracht.
Jehovah’s wil voor de aarde
16. Hoe wordt door het modelgebed de leer van de christenheid over de hoop van de mensheid weerlegd?
16 De kerken van de christenheid sluiten de aarde van Gods voornemens uit met de bewering dat alle goede mensen naar de hemel gaan. Maar Jezus leerde ons bidden: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde” (Mattheüs 6:10). We kunnen toch onmogelijk zeggen dat Jehovah’s wil op dit moment echt geschiedt op een aarde die geteisterd wordt door geweld, onrecht, ziekte en dood? Daarom moeten we vurig bidden of Gods wil op aarde mag geschieden, in harmonie met de belofte die de apostel Petrus heeft opgetekend: „Er zijn nieuwe hemelen [de Messiaanse Koninkrijksregering in handen van Christus] en een nieuwe aarde [een rechtvaardige mensenmaatschappij], die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen.” — 2 Petrus 3:13.
17. Wat is Jehovah’s voornemen voor de aarde?
17 Jehovah had een voornemen met het scheppen van de aarde. Onder zijn inspiratie schreef de profeet Jesaja: „Dit heeft Jehovah gezegd, de Schepper van de hemelen, Hij, de ware God, de Formeerder van de aarde en de Maker ervan, Hij, die haar stevig heeft bevestigd, die haar niet louter voor niets heeft geschapen, die haar geformeerd heeft om ook bewoond te worden: ’Ik ben Jehovah, en er is geen ander’” (Jesaja 45:18). God plaatste het eerste mensenpaar in een paradijselijke tuin en gaf hun de opdracht: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar” (Genesis 1:27, 28; 2:15). Het is heel duidelijk de bedoeling van de Schepper dat de aarde bewoond wordt door volmaakte en rechtvaardige mensen die zich met vreugde aan Jehovah’s soevereiniteit onderwerpen en eeuwig in het door Christus beloofde Paradijs leven. — Psalm 37:11, 29; Lukas 23:43.
18, 19. (a) Wat moet er gebeuren voordat Gods wil volledig geschiedt op aarde? (b) Welke andere aspecten van Jezus’ modelgebed zullen in het volgende artikel aan de orde komen?
18 Jehovah’s wil met betrekking tot de aarde kan nooit volledig volbracht worden zolang de aarde bevolkt is met mannen en vrouwen die zijn soevereiniteit tarten. Met inzet van machtige geestenkrachten onder leiding van Christus zal God degenen „verderven die de aarde verderven”. Satans hele goddeloze samenstel van dingen, met zijn valse religie, corrupte politiek, hebzuchtige en oneerlijke handel en verwoestende legers, zal voor altijd weggevaagd worden (Openbaring 11:18; 18:21; 19:1, 2, 11-18). Jehovah’s soevereiniteit zal gerechtvaardigd en zijn naam geheiligd worden. Om dat alles bidden we als we zeggen: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde.” — Mattheüs 6:9, 10.
19 In zijn modelgebed maakte Jezus echter duidelijk dat we ook om persoonlijke zaken kunnen bidden. Die aspecten van zijn onderricht over bidden zullen in het volgende artikel aan de orde komen.
[Voetnoot]
a Zie hfst. 6 van het boek Schenk aandacht aan Daniëls profetie!, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.
Bij wijze van overzicht
• Waarom is het passend dat we Jehovah als „onze Vader” aanspreken?
• Waarom is het van het grootste belang dat we bidden om de heiliging van Jehovah’s naam?
• Waarom bidden we om de komst van Gods koninkrijk?
• Wat houdt het in als we bidden of Gods wil op aarde mag geschieden zoals in de hemel?
[Illustratie op blz. 9]
Jezus’ gebeden verschilden sterk van de schijnheilige gebeden van de Farizeeën
[Illustratie op blz. 10]
Christenen bidden om de komst van Gods koninkrijk en de heiliging van zijn naam en of zijn wil mag geschieden