Volg hun geloof na
Hij was waakzaam en hij wachtte
ELIA wilde heel graag alleen zijn met zijn hemelse Vader. Maar de mensenmenigte om hem heen had net gezien dat deze ware profeet vuur uit de hemel had laten neerdalen, en velen van hen wilden ongetwijfeld bij hem in de gunst komen. Voordat Elia naar de winderige hoogten van de Karmel kon klimmen en zich in een persoonlijk gebed tot Jehovah God kon wenden, moest hij zich van een onaangename taak kwijten. Hij moest met koning Achab spreken.
Een groter verschil tussen de twee mannen was nauwelijks denkbaar. Achab, getooid in koninklijke kledij, was een hebzuchtige afvallige met een zwakke wil. Elia droeg het ambtskleed van een profeet, een eenvoudig, grof gewaad, mogelijk van dierenhuid of van geweven kameel- of geitenhaar. Hij was een buitengewoon moedig, integer en gelovig man. De dag die nu ten einde liep, had veel over het karakter van beide mannen onthuld.a
Het was een slechte dag geweest voor Achab en andere Baälaanbidders. De heidense religie die Achab en zijn vrouw, koningin Izebel, in het tienstammenrijk Israël hadden bevorderd, was een verschrikkelijke slag toegebracht. Baäl was ontmaskerd als een bedrieger. Die levenloze god was niet in staat geweest een simpel vuur te ontsteken in antwoord op de smeekbeden, het dansen en het rituele bloedvergieten van zijn uitzinnige profeten. Baäl had die 450 mannen niet tegen hun verdiende terechtstelling kunnen beschermen. Maar de valse god had in nog iets anders gefaald, en dat falen zou nu snel compleet zijn. Ruim drie jaar hadden de Baälsprofeten hun god gesmeekt een eind te maken aan de droogte die het land teisterde, maar Baäl was daar niet toe in staat gebleken. Nu zou Jehovah weldra zijn oppermacht bewijzen door een eind aan de droogte te maken. — 1 Koningen 16:30–17:1; 18:1-40.
Maar wanneer zou Jehovah tot handelen overgaan? Hoe zou Elia zich in die tussentijd gedragen? En wat kunnen we van die diepgelovige man leren? Laten we daarvoor het verslag beschouwen dat in 1 Koningen 18:41-46 staat.
Een gebedsvolle houding
Elia ging naar Achab toe en zei: „Ga op, eet en drink; want daar is het geluid van het gedruis van een stortregen” (vers 41). Had deze goddeloze koning iets geleerd van de gebeurtenissen van die dag? Het verslag gaat daar niet specifiek op in, maar we lezen hier geen berouwvolle woorden, geen verzoek of de profeet hem wilde helpen tot Jehovah te naderen om vergeving te zoeken. Nee, Achab ging, hij ging ’eten en drinken’ (vers 42). En Elia?
Elia klom naar de top van de Karmel en boog zich neer, met zijn gezicht tussen zijn knieën. Toen Achab wegging om zijn maag te vullen, kreeg Elia de gelegenheid om tot zijn Vader te bidden. Let eens op zijn nederige houding: Elia had zijn hoofd zo diep ter aarde gebogen dat zijn gezicht zich ter hoogte van zijn knieën bevond. Wat deed Elia? Daar hoeven we niet naar te raden. De Bijbel vertelt ons in Jakobus 5:18 dat Elia bad om het einde van de droogte. Dat gebed heeft hij ongetwijfeld op de top van de Karmel opgezonden.
Eerder had Jehovah gezegd: ’Ik ben van plan regen te geven op de oppervlakte van de aardbodem’ (1 Koningen 18:1). Elia bad dus of de duidelijk kenbaar gemaakte wil van zijn Vader mocht geschieden, ongeveer zoals Jezus zijn volgelingen zo’n duizend jaar later leerde bidden. — Mattheüs 6:9, 10.
Elia’s voorbeeld leert ons veel over bidden. Dat de wil van zijn Vader werd volbracht, kwam voor Elia op de eerste plaats. Wanneer we bidden, is het goed in gedachte te houden dat „ongeacht wat wij vragen overeenkomstig [Gods] wil, hij ons hoort” (1 Johannes 5:14). Het is dus duidelijk dat willen onze gebeden aanvaardbaar zijn, we moeten weten wat Gods wil is — een goede reden om Bijbelstudie tot een onderdeel van ons dagelijks leven te maken. Elia wilde ongetwijfeld ook dat er een eind kwam aan de droogte omdat de mensen in zijn land er zwaar onder te lijden hadden. Hij was waarschijnlijk heel dankbaar gestemd na het wonder dat hij Jehovah die dag had zien verrichten. Bezorgdheid voor het welzijn van anderen en oprechte woorden van dank moeten ook kenmerkend zijn voor onze gebeden. — 2 Korinthiërs 1:11; Filippenzen 4:6.
Vol vertrouwen en waakzaam
Elia was er zeker van dat Jehovah een eind aan de droogte zou maken, maar hij wist niet zeker wanneer Jehovah dat zou doen. Wat deed de profeet dus in die tussentijd? Let eens op wat vers 43 zegt: „Hij [zei] tot zijn bediende: ’Klim omhoog alstublieft. Kijk in de richting van de zee.’ Hij klom dus omhoog en keek en zei toen: ’Er is helemaal niets.’ Vervolgens zei hij: ’Ga terug’, tot zevenmaal toe.” Elia’s voorbeeld leert ons minstens twee dingen. Ten eerste dat de profeet vol vertrouwen was. Ten tweede dat hij heel waakzaam was.
Elia zocht naarstig naar aanwijzingen dat Jehovah handelend ging optreden, en dus stuurde hij zijn bediende naar een hoog uitkijkpunt om de horizon af te speuren naar tekenen dat het ging regenen. Bij zijn terugkeer bracht de bediende allesbehalve enthousiast verslag uit: „Er is helemaal niets.” De horizon was helder en de lucht kennelijk wolkeloos. Is u iets ongewoons opgevallen? Bedenk dat Elia net tegen koning Achab gezegd had: „Daar is het geluid van het gedruis van een stortregen.” Hoe kon de profeet zoiets zeggen terwijl er geen regenwolk te zien was?
Elia was op de hoogte van Jehovah’s belofte. Als Jehovah’s profeet en vertegenwoordiger was hij er zeker van dat zijn God zich aan Zijn woord zou houden. Elia was vol vertrouwen, dermate zelfs dat het was alsof hij de stortregen al kon horen. Dat zou ons kunnen herinneren aan wat de Bijbel over Mozes schrijft: „Hij bleef standvastig als zag hij de Onzichtbare.” Is God zo reëel voor u? Hij geeft ons alle reden om een dergelijk geloof in hem en zijn beloften te stellen. — Hebreeën 11:1, 27.
Merk vervolgens eens op hoe waakzaam Elia was. Hij stuurde zijn bediende terug, niet één keer of twee keer, maar zeven keer! We zouden ons kunnen voorstellen dat de bediende dat moe werd, maar Elia bleef gespannen uitzien naar een teken en gaf het niet op. Eindelijk, na zijn zevende tocht, berichtte de bediende: „Zie! Een wolkje als de handpalm van een man stijgt uit de zee op” (vers 44). Ziet u voor u hoe die bediende zijn arm uitgestrekt houdt en met zijn handpalm de grootte aangeeft van één klein wolkje dat boven de horizon van de Grote Zeeb opstijgt? Het kan zijn dat de bediende niet onder de indruk was. Maar die wolk zei Elia genoeg. Hij gaf zijn bediende nu dringende instructies: „Ga op, zeg tot Achab: ’Span in! En daal af, opdat de stortregen u niet ophoudt!’”
Opnieuw gaf Elia ons een krachtig voorbeeld. Wij leven eveneens in een tijd waarin God weldra tot handelen zal overgaan om zijn bekendgemaakte voornemen te verwezenlijken. Elia wachtte op het einde van een periode van droogte; Gods hedendaagse aanbidders wachten op het einde van een verdorven wereld (1 Johannes 2:17). Totdat Jehovah God handelend optreedt, moeten we waakzaam blijven, net als Elia. Gods eigen Zoon, Jezus, gaf zijn volgelingen de raad: „Waakt daarom voortdurend, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt” (Mattheüs 24:42). Bedoelde Jezus daarmee dat zijn volgelingen totaal niet zouden weten wanneer het einde zou komen? Nee, want hij vertelde uitgebreid hoe de wereld eruit zou zien in de dagen die aan het einde vooraf zouden gaan. We kunnen ons allemaal op de hoogte stellen van dat gedetailleerde teken van „het besluit van het samenstel van dingen”. — Mattheüs 24:3-7.c
Elk facet van dat teken vormt een krachtig, overtuigend bewijs. Zijn die bewijzen voldoende om ons ertoe te bewegen snel tot actie over te gaan? Eén klein wolkje dat vanaf de horizon opsteeg, was voldoende om Elia ervan te overtuigen dat Jehovah handelend ging optreden. Werd de trouwe profeet daarin teleurgesteld?
Jehovah brengt verlichting en zegeningen
Het verslag vervolgt: „Nu gebeurde het ondertussen dat de hemel zelf zwart werd van wolken en wind, en toen kwam er een zware stortregen. En Achab reed voort en ging heen naar Jizreël” (vers 45). De gebeurtenissen volgden elkaar nu opmerkelijk snel op. Terwijl Elia’s bediende de boodschap van de profeet aan Achab overbracht, groeide het wolkje uit tot een wolkenmassa die de lucht bedekte en verduisterde. Er blies een krachtige wind. Eindelijk, na drieënhalf jaar, viel er regen op Israëls bodem.d De uitgedroogde grond zoog de druppels op. Terwijl de regen een stortbui werd, zwol de rivier de Kison en werd het bloed van de terechtgestelde Baälsprofeten ongetwijfeld weggespoeld. Ook de eigenzinnige Israëlieten kregen de kans om de verschrikkelijke smet weg te spoelen die de Baälaanbidding op het land had geworpen.
Elia zal daar beslist op gehoopt hebben! Zou Achab berouw hebben en de verontreinigende Baälaanbidding de rug toekeren? Wat er die dag was gebeurd, was voldoende reden om zulke veranderingen tot stand te brengen. We weten uiteraard niet wat er op dat moment in Achab omging. Het verslag vertelt ons slechts dat de koning ’voortreed en naar Jizreël ging’. Had hij er iets van geleerd? Had hij besloten zijn leven te veranderen? Latere gebeurtenissen doen vermoeden dat het antwoord nee luidt. Maar de dag was nog niet voorbij voor Achab, en voor Elia evenmin.
Jehovah’s profeet begon dezelfde weg af te leggen als Achab had genomen. Er wachtte hem een lange, donkere, natte tocht. Maar toen gebeurde er iets ongewoons.
„De hand van Jehovah nu bleek op Elia te zijn, zodat hij zijn heupen omgordde en vervolgens voor Achab uit snelde, heel de weg naar Jizreël” (vers 46). Het is duidelijk dat „de hand van Jehovah” een bovennatuurlijke uitwerking op Elia had. Jizreël lag op een afstand van zo’n dertig kilometer, en Elia was niet jong meer.e Probeer u eens voor te stellen hoe de profeet zijn lange kleren optrok en om zijn heupen bond, zodat zijn benen zich vrij konden bewegen, en daarna over die natte weg rende — zo snel dat hij de koninklijke wagen inhaalde, passeerde en achter zich liet!
Wat een zegen moet dat voor Elia geweest zijn! Zo’n kracht, vitaliteit en energie te voelen — misschien nog meer dan hij ooit in zijn jeugd gevoeld had — moet een opwindende ervaring zijn geweest. We zouden daarbij kunnen denken aan de profetieën die getrouwen volmaakte gezondheid en vitaliteit garanderen in het komende aardse paradijs (Jesaja 35:6; Lukas 23:43). Toen Elia over die natte weg voortrende, wist hij beslist dat hij de goedkeuring genoot van zijn Vader, de enige ware God, Jehovah!
Jehovah wil heel graag zegeningen schenken. Alle moeite die we kunnen doen om die te ontvangen, is welbesteed. Net als Elia moeten we waakzaam zijn en zorgvuldig de krachtige bewijzen evalueren die aantonen dat Jehovah spoedig handelend zal optreden in deze gevaarlijke en dringende tijd. Net als Elia hebben we alle reden om het volste vertrouwen te hebben in de beloften van Jehovah, „de God der waarheid”. — Psalm 31:5.
[Voetnoten]
a Zie voor bijzonderheden het artikel „Hij kwam op voor zuivere aanbidding” in De Wachttoren van 1 januari 2008.
b Tegenwoordig wordt de Grote Zee de Middellandse Zee genoemd.
c Zie voor meer informatie over de bewijzen dat Jezus’ woorden nu in vervulling gaan hfst. 9 van het boek Wat leert de bijbel echt?, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.
d Sommigen vragen zich af of de Bijbel zich tegenspreekt op het punt van de duur van de droogte. Zie het kader op blz. 19.
e Kort daarna zou Jehovah Elia opdragen Elisa op te leiden, die bekend zou komen te staan als degene „die water uitgoot over de handen van Elia” (2 Koningen 3:11). Elisa trad op als Elia’s bediende, kennelijk om de oudere man praktische hulp te bieden.
[Kader/Illustratie op blz. 19]
Hoe lang duurde de droogte in de tijd van Elia?
Jehovah’s profeet Elia deelde koning Achab mee dat er spoedig een eind zou komen aan de lange droogte. Dat gebeurde „in het derde jaar”, kennelijk gerekend vanaf de dag dat Elia de droogte had aangekondigd (1 Koningen 18:1). Kort nadat Elia gezegd had dat Jehovah regen zou geven, liet Hij het regenen. Sommigen zouden daaruit kunnen concluderen dat de droogte eindigde in de loop van het derde jaar en dus geen drie jaar geduurd heeft. Maar Jezus en Jakobus vertellen ons allebei dat de droogte „drie jaar en zes maanden” aanhield (Lukas 4:25; Jakobus 5:17). Spreekt de Bijbel zich hier tegen?
Beslist niet. Het is namelijk zo dat het droge jaargetijde in het oude Israël heel lang duurde, wel zes maanden. Elia is Achab ongetwijfeld de droogte gaan aankondigen toen het droge jaargetijde al ongewoon lang en hevig bleek. In feite was de droogte al bijna een halfjaar daarvoor begonnen. Toen Elia dus „in het derde jaar” vanaf zijn vorige bekendmaking het einde van de droogte aankondigde, had de droogte al bijna drieënhalf jaar geduurd. Tegen de tijd dat het hele volk bijeenkwam om getuige te zijn van de grote proef op de berg Karmel, waren de volle „drie jaar en zes maanden” verstreken.
Sta nu eens stil bij de timing van Elia’s eerste bezoek aan Achab. Het volk geloofde dat Baäl „de wolkenberijder” was, de god die regens zou brengen om een eind te maken aan het droge jaargetijde. Als het droge jaargetijde ongewoon lang duurde, vroeg men zich waarschijnlijk af: Waar is Baäl? Wanneer zal hij het laten regenen? Elia’s aankondiging dat er geen dauw of regen zou vallen voordat hij er het bevel toe gaf, moet verschrikkelijk geweest zijn voor die Baälaanbidders. — 1 Koningen 17:1.
[Verantwoording]
Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.
[Illustratie op blz. 18]
Uit Elia’s gebeden sprak zijn intense verlangen Gods wil te zien geschieden