Nader dicht tot God
Als „een gebroken en verbrijzeld hart” vergeving zoekt
WE ZONDIGEN allemaal heel vaak. En ongeacht hoeveel spijt we hebben, vragen we ons misschien af: Hoort God mijn oprechte gebeden van berouw? Zal hij me vergeving schenken? De Bijbel leert ons deze vertroostende waarheid: hoewel Jehovah zonden nooit vergoelijkt, is hij bereid een berouwvol zondaar vergeving te schenken. Die waarheid bleek volgens 2 Samuël hoofdstuk 12 duidelijk in het geval van koning David van het oude Israël.
De situatie is de volgende: David heeft ernstige zonden begaan. Hij heeft overspel gepleegd met Bathseba, en toen pogingen om de zonde te bedekken mislukten, heeft hij het zo geregeld dat haar echtgenoot om het leven kwam. Daarna heeft David zijn zonden verzwegen en een aantal maanden de schijn van onschuld opgehouden. Maar Jehovah keek toe. Hij zag Davids zonden. Hij zag echter ook dat David nog tot berouw kon komen (Spreuken 17:3). Wat zou Jehovah doen?
Jehovah stuurt de profeet Nathan naar David toe (vers 1). Geleid door de heilige geest benadert Nathan de koning tactvol, wetend dat hij zijn woorden met zorg moet kiezen. Hoe kan hij de sluier van zelfbedrog wegnemen en bewerken dat David de ernst van zijn zonden inziet?
Nathan omzeilt Davids mogelijke verweer door een verhaal te vertellen dat vast en zeker het hart van een voormalige herder zal raken. Het gaat over twee mannen, een rijke en een arme. De rijke man had „veel schapen en runderen”, maar de arme man had slechts „één ooilammetje”. De rijke man kreeg een reiziger op bezoek en wilde hem een maaltijd voorzetten. In plaats dat hij een van zijn eigen schapen gebruikte, nam hij het enige lammetje van de arme man. Kennelijk in de veronderstelling dat het verhaal waar is, wordt David woedend en zegt spontaan: „De man die dat doet, verdient te sterven!” Waarom? „Omdat hij geen mededogen heeft gehad”, legt David uit (vers 2-6).a
Nathans parabel heeft het beoogde doel gediend. David heeft in feite zichzelf veroordeeld. Nathan vertelt hem nu onomwonden: „Gijzelf zijt die man!” (vers 7) Omdat Nathan uit naam van God spreekt, is het duidelijk dat Jehovah Davids daden persoonlijk opvat. Door Gods wetten te overtreden, heeft David van gebrek aan respect voor de Wetgever blijk gegeven. ’Gij hebt mij veracht’, zegt God (vers 10). Diep geschokt door de pijnlijke berisping bekent David: „Ik heb tegen Jehovah gezondigd.” Nathan verzekert David dat Jehovah hem vergeving schenkt, maar David zal wel met de gevolgen van zijn daden moeten leven (vers 13, 14).
Nadat Davids zonde aan de kaak was gesteld, schreef hij wat nu Psalm 51 is. Daarin stortte David zijn hart uit en onthulde hij de diepte van zijn berouw. Door zijn zonden had David Jehovah veracht. Maar toen de berouwvolle koning eenmaal de schoonheid van Gods vergeving ervaren had, kon hij tegen Jehovah zeggen: „Een gebroken en verbrijzeld hart, o God, zult gij niet verachten” (Psalm 51:17). Voor een berouwvol zondaar die Jehovah’s barmhartigheid zoekt, zijn geruststellender woorden nauwelijks denkbaar.
[Voetnoot]
a Een bezoeker een lam voorzetten was een gebaar van gastvrijheid. Maar een lam stelen was een misdrijf, en de straf die erop stond was viervoudige vergoeding (Exodus 22:1). David is van mening dat de rijke man hardvochtig heeft gehandeld door het lam weg te nemen. Daarmee heeft hij de arme man beroofd van een dier dat zijn gezin van melk en wol had kunnen voorzien en zelfs het begin van een kudde schapen had kunnen vormen.