Zijn wij „vissers van mensen”?
1 Zie in gedachten eens een groepje vissers in de dagen van Jezus en de apostelen die na een hele nacht gevist te hebben aan land komen. Zij hebben hard gewerkt om hun netten neer te laten en hun vangst binnen te halen. Het roeien, vaak tegen de wind in, was inspannend en vermoeiend. Maar hun eensgezinde krachtsinspanningen werden beloond. Zij hadden een goede vangst binnengehaald en in de haven gonsde het nu van drukte rondom deze hardwerkende mannen. Nu moest de vis op de markt worden verkocht. Het was een opwindende en lonende tijd. Al vlug waren deze mannen zover dat zij naar huis toe konden om wat te gaan slapen. Maar zij zouden terugkeren om opnieuw te proberen een vangst binnen te halen.
2 Een aantal van Jezus’ apostelen, misschien wel zeven, waren beroepsvissers. Vier van hen, Petrus, Andréas, Jakobus en Johannes waren compagnons (Matth. 4:18, 21). Zij werkten goed met elkaar samen en waren sterk afhankelijk van elkaar. Zij moesten wel, wilden hun krachtsinspanningen succes hebben. Geen wonder dat Jezus zulke persoonlijkheden uitkoos om „vissers van mensen” te worden. „Zwoegen” wij thans op dezelfde wijze voor Jehovah? Het is goed om onszelf af te vragen of wij werkelijk „vissers van mensen” onder de leiding van de Heer zijn.
3 Alhoewel het herderlijke werk voornamelijk op de schouders van slechts enkele personen rust, wordt van alle volgelingen van Christus verwacht dat zij „vissers van mensen” zijn (Matth. 4:19). Hoe dan wel? Door te prediken en te speuren naar degenen die het waard zijn aan het scheidingswerk deel te nemen, waar Jehovah het toezicht op uitoefent. In dit verband zouden wij onszelf de vraag kunnen stellen of wij ons erop hebben voorbereid om zo doeltreffend mogelijk naar mensen te vissen. Werken wij met onze boekstudie samen? Helpen wij anderen om goed te vissen of laten wij ons door andere geoefende vissers helpen bij ons onderwijzingswerk en bij het maken van discipelen, zodat wij een „vangst” binnen kunnen halen? Indien wij bij het vissen hulp nodig hebben, is die onder onze collega-vissers zeker te krijgen.
4 Er zijn natuurlijk gebieden waar het goed „vissen” is en gewoonlijk bewerken wij die bij ons getuigeniswerk vaker. Aan de andere kant dient al ons gebied ten minste eenmaal per jaar te worden bewerkt. En of er nu een „vangst” zomaar voor het binnenhalen ligt of niet, onze verantwoordelijkheid is om ermee voort te gaan onze netten in alle wateren neer te laten (Luk. 5:1-11). Precies zoals een succesvolle visser optimistisch blijft en werkelijk bevrediging uit zijn werk put, zullen ook wij niet gauw ontmoedigd raken maar naar gelegenheden zoeken om ’mensen te vangen’.
5 Over gelegenheden gesproken, denk ook eens aan degenen die onlangs op het Avondmaal waren. Velen die er ditmaal waren, zijn al eens eerder geweest en weten iets van de waarheid en Jehovah’s organisatie af. Maar wat kunnen wij doen om hen te helpen geestelijk te groeien?
6 Eén ding dat wij kunnen doen, is deze mensen te blijven opzoeken om hen te laten zien dat wij belang in hen stellen en dat wij hen geestelijk willen helpen. Moedig hen ertoe aan samen met jou vergaderingen te bezoeken. Als zij geen bijbelstudie hebben, kun jij er dan een met hen beginnen? Wij willen deze mensen nu helpen en wij willen hen de waarde van de omgang met Jehovah’s volk helpen inzien.
7 Vervolgens verzoeken wij de ouderlingen en dienaren in de bediening om jou in het begin van de maand mei te vragen hoeveel jij er persoonlijk hebt kunnen helpen om naar de vergaderingen te komen of dat je erin geslaagd bent een studie bij hen op te richten. Mocht je nog geen succes hebben gehad, dan hopen wij dat een bezoek van een van de ouderlingen, misschien van je boekstudieleider, of van een van de dienaren in de bediening, deze nieuwelingen ervan zal overtuigen dat wij werkelijk geïnteresseerd zijn in hun geestelijk welzijn. Als Christus’ discipelen moeten wij bewijzen dat wij werkelijk liefde voor elkaar en voor vreemden hebben. — Joh. 13:35.
8 Het is goed om eraan te denken dat Degene die thans het toezicht op de „visserij” uitoefent, heel goed weet hoeveel inspanningen erbij betrokken zijn om iets te vangen. Hij prijst ons voortdurend en beloont ons voor onze deelname hieraan. Wanneer iedereen doet wat hij of zij kan om geregeld tijd voor het vissen opzij te zetten, en vasthoudt wanneer hij „beet” heeft, kunnen wij voor leiding en zegen op onze krachtsinspanningen beslist naar Jehovah opzien.