Vrijmoedig het goede nieuws prediken
1 Als Jehovah’s Getuigen hebben wij heel wat redenen om de boodschap van het Koninkrijk moedig en openhartig bekend te maken. Ten eerste vertegenwoordigen wij Jehovah. Ten tweede vereist de belangrijkheid van de boodschap op zich dat wij met overtuiging spreken. De verzekering dat Jehovah met ons is en ons met kracht zal bezielen, dient ons ertoe aan te zetten de waarheid onbevreesd te prediken (Jer. 1:17, 19). Bovendien kan het voorbeeld van anderen, die ondanks ontberingen en moeilijkheden volhard hebben in het doen van Gods wil, ons moed geven. Wij kunnen er zeker van zijn dat onze smeekbeden om moed ten einde de wil van God te blijven doen, verhoord zullen worden. — Hand. 4:29, 31.
2 Als wij ervan doordrongen zijn hoe belangrijk het goede nieuws is, dient dat ons aan te moedigen er openhartig over te spreken. Deze Koninkrijkswaarheden komen niet uit een menselijke bron, maar zijn bekend geworden ’door middel van goddelijke openbaring’ (Gal. 1:11, 12). Het Koninkrijk is de toetssteen waarnaar alle mensen moeten worden beoordeeld. Vandaar dat Jezus duidelijk maakte dat onze onbevreesde prediking van het goede nieuws zelfs belangrijker was dan ons huidige leven. — Mark. 8:34, 35.
VERTROUW OP JEHOVAH
3 Tegenstand maakt ons besluit om de boodschap vrijmoedig te prediken alleen maar vaster (1 Thess. 2:2). Nauwkeurige kennis omtrent Jehovah en geloof in zijn Woord verschaffen ons een innerlijke kracht die ons bevrijdt van angst voor degenen die ons trachten te belemmeren (1 Petr. 3:13, 14). Jehovah’s beloften verzekeren ons van zijn liefdevolle zorg voor ons. Worden wij ook niet aangemoedigd door Jezus’ belofte dat hij met ons zou zijn tot het besluit van het samenstel van dingen? (Matth. 28:20) Als wij met vrijmoedigheid prediken, kunnen wij net als de psalmist vol vertrouwen zeggen: „Jehovah staat aan mijn zijde; ik zal niet vrezen. Wat kan de aardse mens mij doen?” — Ps. 118:6.
4 Een nauwkeurige beschouwing van het verslag over getrouwe mannen kan tot moedige volharding in de dienst voor God leiden. Petrus en de overige apostelen stonden bekend om hun openhartige wijze van prediken (Hand. 4:13; 5:29). Nauwelijks was Paulus bekeerd, of hij begon „met vrijmoedigheid” getuigenis te geven en dat is hij blijven doen (Hand. 13:46; 14:3). Ook kunnen wij kracht putten uit „zulk een grote wolk” van voor-christelijke getuigen, alsook uit de hedendaagse voorbeelden van onze broeders en zusters in gebieden als Malawi, Turkije, Korea en delen van Oost-Europa. Het bericht over hun geloof en vrijmoedigheid in de prediking zet ons ertoe aan moedig voort te gaan in Jehovah’s dienst. — Hebr. 12:1.
BIED HET EEUWIG LEVEN-BOEK AAN
5 Wij hebben een goede reden om met vrijmoedigheid te spreken als wij in juli het Eeuwig leven-boek aanbieden. Hoewel enkele huisbewoners wellicht belangstelling voor de boodschap tonen, zullen wij bij anderen waarschijnlijk een zekere mate van onverschilligheid en apathie aantreffen. Hoe zullen wij daarop reageren? Zal de houding van degenen die wij ontmoeten ons ervan weerhouden met overtuiging en onbevreesd te prediken? Zullen wij toestaan dat ongunstige omstandigheden in de maatschappij onze ijver verkoelen? Indien wij begrijpen hoe waardevol de boodschap is die wij brengen en inzien hoezeer de mensheid behoefte heeft aan de zekerheid van een vooruitzicht op eeuwig leven in een paradijs op aarde, zullen wij er niet voor terugdeinzen het goede nieuws vrijmoedig aan anderen bekend te maken.
6 Gebed is nog een middel waardoor wij vrijmoedige volharding in de bediening kunnen ontwikkelen. Paulus merkte op dat „bij elke gelegenheid in geest . . . bidden” kan resulteren in de ’bekwaamheid om met vrijmoedigheid van spreken’ te prediken (Ef. 6:18-20). In tijden van benauwdheid heeft Jehovah snel op de gebeden van de psalmist gereageerd door hem ’stoutmoedig te maken in zijn ziel met sterkte’ (Ps. 138:3). Mogen onze verenigde gebeden ten behoeve van elkaar voor ons de weg banen ’des te meer moed te tonen om het woord van God onbevreesd te spreken’, terwijl wij anderen de weg wijzen tot eeuwig leven in een paradijs op aarde. — Fil. 1:14.