4 Door je roekeloosheid als onstuimig water zul je niet superieur zijn, want je bent in het bed van je vader gaan liggen.+ Je hebt toen mijn bed onteerd.* Hij is in mijn bed gaan liggen!
4 Munt met [uw] roekeloze losbandigheid als wateren* niet uit,+ want gij hebt het bed van uw vader beklommen.+ Destijds hebt gij mijn legerstede ontwijd.+ Hij heeft die beklommen!