31 Daarna nam Te̱rah zijn zoon A̱bram en Lot, de zoon van Ha̱ran, zijn kleinzoon,+ en Sa̱rai,+ zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon A̱bram, en zij trokken met hem uit Ur der Chaldeeën om naar het land Ka̱naän+ te gaan. Na verloop van tijd kwamen zij te Ha̱ran+ en gingen daar wonen.