9 Meteen riep Abime̱lech Isaäk bij zich en zei: ‘Waarom heb je gezegd dat ze je zus is? Ze is je vrouw!’ Isaäk antwoordde: ‘Ik heb dat gezegd omdat ik bang was dat ik vanwege haar zou sterven.’+
9 Terstond riep Abime̱lech I̱saäk en zei: „Zie, zij is niemand anders dan uw vrouw! Hoe komt het dan dat gij hebt gezegd: ’Zij is mijn zuster’?” Hierop zei I̱saäk tot hem: „Ik heb het gezegd uit vrees dat ik om haar zou sterven.”+