19 Ze zei: ‘Zegen me alstublieft met een geschenk, want u hebt me een stuk land in het zuiden* gegeven. Geef me ook Gu̱lloth-Ma̱ïm.’* Daarom gaf hij haar Hoog-Gu̱lloth en Laag-Gu̱lloth.
19 Zij zei dus: „Schenk mij toch een zegen, want gij hebt mij een stuk land naar het zuiden gegeven, en gij moet mij Gu̱lloth-Ma̱ïm* geven.” Bijgevolg gaf hij haar Hoog-Gu̱lloth en Laag-Gu̱lloth.*+