30 Toen de priester Pi̱nehas en de hoofden van de gemeenschap, de hoofden van de duizenden van Israël, hoorden wat de afstammelingen van Ruben, Gad en Manasse zeiden, waren ze gerustgesteld.+
30 Toen nu de priester Pi̱nehas+ en de oversten van de vergadering+ en de hoofden van de duizenden van I̱sraël, die met hem waren, de woorden hoorden die de zonen van Ru̱ben en de zonen van Gad en de zonen van Mana̱sse spraken, was het goed in hun ogen.