8 Toen zei de bediende tegen Saul: ‘Hier heb ik een kwart van een sikkel.* Dat zal ik aan de man van de ware God geven, dan zal hij ons vertellen waar we heen moeten.’
8 De bediende dan antwoordde Saul nogmaals en zei: „Zie! In mijn hand bevindt zich een kwart sikkel*+ zilver, en ik zal* die aan de man van de [ware] God moeten geven, en hij zal ons moeten inlichten omtrent onze weg.”