2 Aza̱rja, de zoon van Hosa̱ja,+ en Joha̱nan,+ de zoon van Kare̱ah, en al de overmoedige mannen+ vervolgens tot Jeremi̱a zeiden: „Het is een leugen die gij spreekt.+ Jehovah, onze God, heeft u niet gezonden om te zeggen: ’Trekt Egy̱pte niet binnen om er als vreemdelingen te vertoeven.’+