2 Ze rende dus naar Simon Petrus en de andere discipel, aan wie Jezus gehecht was,+ en zei tegen ze: ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald,+ en we weten niet waar ze hem hebben neergelegd.’
2 Daarom snelde zij heen en kwam bij Si̱mon Pe̱trus en bij de andere discipel,+ voor wie Jezus genegenheid had, en zei tot hen: „Ze hebben de Heer* uit het herinneringsgraf+ weggenomen, en wij weten niet waar ze hem hebben gelegd.”