29 liet Jozef zijn wagen klaarmaken en ging hij op weg om zijn vader Israël in Go̱sen te ontmoeten. Toen hij voor hem stond, viel hij hem meteen om de hals en huilde lange tijd.*
29 Toen liet Jo̱zef zijn wagen gereedmaken en trok op om zijn vader I̱sraël in Go̱sen te ontmoeten.+ Toen hij voor hem verscheen, viel hij hem dadelijk om de hals en barstte aan zijn hals in tranen uit, telkens en telkens weer.+