13 Niettemin zei Mo̱zes tot de [ware] God: „Veronderstel dat ik nu tot de zonen van I̱sraël ben gekomen en dat ik werkelijk tot hen zeg: ’De God van UW voorvaders heeft mij tot U gezonden’, en zij werkelijk tot mij zeggen: ’Hoe is zijn naam?’+ Wat zal ik hun dan zeggen?”