21 Meteen zeiden ze tegen hen: ‘We hopen dat Jehovah het ziet en jullie oordeelt. Door jullie schuld hebben de farao en zijn dienaren een hekel aan ons* en jullie hebben hun een zwaard in handen gegeven om ons te doden.’+
21 Terstond zeiden zij tot hen: „Moge Jehovah op U zien en oordelen,+ want GIJ hebt ons tot een weerzinwekkende reuk gemaakt*+ voor Farao en voor zijn dienaren, zodat GIJ hun een zwaard in handen hebt gegeven om ons te doden.”+