29 En het moet voor ulieden dienen als een inzetting tot onbepaalde tijd:+ In de zevende maand, op de tiende van de maand,+ dient GIJ UW ziel in droefheid te buigen,+ en GIJ moogt geen enkel werk doen,+ noch de ingeborene noch de inwonende vreemdeling die in UW midden vertoeft.