14 Een loonarbeider die arm is of in nood zit, mag je niet uitbuiten, of hij nu een van je broeders is of een vreemdeling die in je land woont, in een van jullie steden.*+
14 Gij moogt een loonarbeider die in moeilijkheden verkeert en arm is, niet te kort doen, ongeacht of hij [een] van uw broeders is of [een] van uw inwonende vreemdelingen die zich in uw land, binnen uw poorten, bevinden.+