11 Later hoorden+ de andere zonen van I̱sraël dat er gezegd werd: „Zie! De zonen van Ru̱ben en de zonen van Gad en de halve stam Mana̱sse hebben aan de grens van het land Ka̱naän, in de landstreken van de Jorda̱a̱n, aan de kant die de zonen van I̱sraël toebehoort, een altaar gebouwd.”