20 Daarop zei Nao̱mi tot haar schoondochter: „Gezegend zij hij door Jehovah,+ die zijn liefderijke goedheid+ jegens de levenden en de doden niet achterwege heeft gelaten.”+ En Nao̱mi zei verder tot haar: „De man is aan ons verwant.+ Hij is een van onze lossers.”+