8 Maar haar man Elka̱na zei tegen haar: ‘Hanna, waarom huil je, waarom eet je niet, en waarom ben je zo verdrietig?* Beteken ik niet meer voor je dan tien zonen?’
8 Voorts zei Elka̱na, haar man, tot haar: „Ha̱nna, waarom weent gij, en waarom eet gij niet, en waarom is uw hart droevig gestemd?+ Ben ik u niet beter dan tien zonen?”+