28 Toen David het later hoorde, zei hij: ‘Ik en mijn koninkrijk zijn in Jehovah’s ogen voor altijd onschuldig aan het bloed+ van Abner, de zoon van Ner.
28 Toen Da̱vid het later hoorde, zei hij terstond: „Ik en mijn koninkrijk zijn, van Jehovah’s standpunt uit bezien, tot onbepaalde tijd onschuldig aan de bloedschuld+ met betrekking tot A̱bner, de zoon van Ner.