22 Hij antwoordde: ‘Toen het kind nog leefde, heb ik gevast+ en gehuild omdat ik dacht: wie weet heeft Jehovah medelijden met me en laat hij het kind leven.+
22 Hierop zei hij: „Toen het kind nog in leven was, heb ik inderdaad gevast+ en voortdurend geweend,+ omdat ik bij mijzelf zei: ’Wie weet of Jehovah mij misschien gunst betoont en het kind stellig zal leven?’+