29 Maar Jehu brak niet met de zonden waartoe Jero̱beam, de zoon van Ne̱bat, Israël had aangezet: het aanbidden van de gouden kalveren die in Bethel en in Dan stonden.+
29 Alleen van het navolgen van de zonden van Jero̱beam,+ de zoon van Ne̱bat, waarmee hij I̱sraël had doen zondigen,+ week Je̱hu niet af, [dat wil zeggen] de gouden kalveren+ waarvan er één te Be̱thel stond en één te Dan.+