12 O onze God, straf hen alstublieft.+ Want we zijn machteloos tegenover deze grote menigte die op ons af komt. We weten niet wat we moeten doen.+ Daarom zijn onze ogen op u gericht.’+
12 O onze God, zult gij aan hen niet het oordeel voltrekken?+ Want in ons is geen kracht tegenover deze grote menigte die op ons afkomt;+ en wijzelf weten niet wat wij dienen te doen,+ maar onze ogen zijn op u [gericht].”+