5 Daarna zei ik tegen de koning: ‘Als de koning het goedvindt en als uw dienaar uw goedkeuring heeft, stuur me dan naar Juda, naar de stad waar mijn voorvaders begraven zijn, zodat ik die kan herbouwen.’+
5 Daarna zei ik tot de koning: „Indien het de koning werkelijk goeddunkt,+ en indien uw knecht goed schijnt in uw ogen,+ dat gij mij zendt naar Ju̱da, naar de stad van de grafsteden van mijn voorvaders, opdat ik haar kan herbouwen.”+