6 Toen zei de koning, terwijl de koningin naast hem zat: ‘Hoelang zal je reis duren en wanneer kom je terug?’ De koning stemde er dus mee in me te sturen,+ en ik vertelde hem hoelang ik weg zou zijn.+
6 Hierop zei de koning tot mij, terwijl zijn gemalin naast hem zat: „Hoe lang zal uw reis duren en wanneer zult gij terugkeren?” Het scheen de koning dan goed toe+ mij te zenden, toen ik hem de vastgestelde tijd opgaf.+