11 Toen zeiden E̱ljakim, Se̱bna+ en Jo̱ah tegen de ra̱bsake:+ ‘Spreek alstublieft Aramees*+ met uw dienaren, want wij kunnen dat verstaan. Spreek niet met ons in de taal van de Joden terwijl de mensen op de muur het kunnen horen.’+
11 Hierop zeiden E̱ljakim+ en Se̱bna+ en Jo̱ah+ tot Ra̱bsaké:+ „Spreek alstublieft tot uw knechten in de Syrische taal,*+ want wij luisteren;* en spreek tot ons niet in de taal van de joden*+ ten aanhoren van het volk dat op de muur is.”+