Voetnoot
„Een god.” Hebr.: ʼelo·himʹ, mv., klaarblijkelijk ter aanduiding van uitnemendheid en van toepassing op één persoon, ook al staat het ww. „opkomen” in het mv.; de vrouw zag namelijk alleen de gestalte van een oude man opkomen. Zie 5:7 vtn.
„Een god.” Hebr.: ʼelo·himʹ, mv., klaarblijkelijk ter aanduiding van uitnemendheid en van toepassing op één persoon, ook al staat het ww. „opkomen” in het mv.; de vrouw zag namelijk alleen de gestalte van een oude man opkomen. Zie 5:7 vtn.