Voetnoot
„De . . . God.” Of: „de . . . [ware] God.” In het Hebr. wordt de titel ʼEl voorafgegaan door het bep. lw. ha, „de”, maar gevolgd door de nadere aanduiding „grote, sterke en vrees inboezemende”. Zie App. 1G.
„De . . . God.” Of: „de . . . [ware] God.” In het Hebr. wordt de titel ʼEl voorafgegaan door het bep. lw. ha, „de”, maar gevolgd door de nadere aanduiding „grote, sterke en vrees inboezemende”. Zie App. 1G.