Voetnoot
a In The Pentateuch and Haftorahs, uitgegeven door Dr. J. Hertz, wordt bijvoorbeeld opgemerkt: „Volgens Lev. XVII, 15, is het aanraken of eten van het vlees van een nevelah zowel voor de Israëliet als voor de ’vreemdeling’ [of inwonende vreemdeling] verontreinigend. In Lev[iticus] duidde de ’vreemdeling’ op de niet-Israëliet die in de volledige betekenis van het woord een proseliet, een ger tzedek, was geworden. Hier [in Deut. 14:21] heeft de ’vreemdeling die in uw poorten is’ betrekking op de tijd dat de Israëlieten zich in hun land gevestigd zouden hebben en in hun midden niet slechts proselieten zouden hebben, maar ook mensen die, hoewel zij geen afgoderij meer beoefenden, het niet volledig op zich namen net als de Israëlieten te leven en hun religieuze praktijken te beoefenen. De rabbijnen noemden deze klasse van inwonende vreemdelingen ger tosjav: en [Deut. 14:21] verwijst naar die klasse, die noch Israëlieten — krachtens geboorte of bekering — noch ’buitenlanders’ waren.” In tegenstelling hiermee wordt in dit werk uitgelegd dat de ’vreemdeling’ in Leviticus 17:15 „een volledige proseliet [was], . . . anders zou hij er niet van buitengesloten zijn het te eten”.