dinsdag 13 februari
Jullie kunnen vaststellen wat echt belangrijk is. — Fil. 1:10.
Paulus hield veel van zijn broeders en zusters. En omdat hij zelf ontberingen had meegemaakt, kon hij medegevoel en empathie tonen als ze beproevingen doormaakten. Op een keer had Paulus geen geld meer en moest hij werk zoeken om zichzelf en degenen die bij hem waren te onderhouden (Hand. 20:34). Hij was tentenmaker van beroep. Toen hij in Korinthe aankwam, werkte hij aanvankelijk samen met zijn collega-tentenmakers Aquila en Priskilla. Toch predikte hij ‘elke sabbat’ tot de Joden en de Grieken. Toen Silas en Timotheüs kwamen, ‘ging Paulus zich helemaal op het woord richten’ (Hand. 18:2-5). Hij verloor nooit zijn levensdoel uit het oog: Jehovah dienen. Door zijn voorbeeld als harde werker was hij in een goede positie om zijn broeders en zusters op te bouwen. Hij herinnerde ze eraan dat ze zich niet door de druk van het leven en de zorg voor het gezin mochten laten afleiden van ‘wat echt belangrijk is’: elk aspect van de aanbidding van Jehovah. w22.08 20 ¶3
woensdag 14 februari
Tot alle volken moet het goede nieuws worden gepredikt. — Mark. 13:10.
Het is in deze tijd Gods wil dat overal op aarde het goede nieuws van het Koninkrijk wordt gepredikt (1 Tim. 2:3, 4). Dat is Jehovah’s werk, en hij vindt het zo belangrijk dat hij zijn geliefde Zoon de leiding heeft gegeven. We kunnen er zeker van zijn dat de prediking onder Jezus’ bekwame supervisie naar tevredenheid van Jehovah zal zijn uitgevoerd voordat het einde komt (Matth. 24:14). Kort voordat hij naar de hemel ging, kwam hij op een berg in Galilea met een aantal van zijn trouwe volgelingen samen. Hij zei tegen ze: ‘Ik heb alle autoriteit in de hemel en op aarde gekregen.’ Merk op wat hij daarna zei: ‘Ga dus en maak discipelen van mensen uit alle volken’ (Matth. 28:18, 19). Jezus kreeg dus onder meer het gezag om de prediking aan te sturen. En er zou ook in onze tijd nog onder Jezus’ leiding worden gepredikt. w22.07 8 ¶1, 3; 9 ¶4
donderdag 15 februari
De tijd komt dat alle mensen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en tevoorschijn zullen komen — wie goede dingen hebben gedaan tot een opstanding voor leven. — Joh. 5:28, 29.
De rechtvaardigen, die voor hun dood goede dingen hebben gedaan, krijgen ‘een opstanding voor leven’ omdat hun naam al in het boek van het leven staat. Dat betekent dat de opstanding van ‘wie goede dingen hebben gedaan’, uit Johannes 5:29, hetzelfde is als de opstanding van ‘de rechtvaardigen’, uit Handelingen 24:15. Het is waar dat volgens Romeinen 6:7 iemands zonden bij zijn dood zijn kwijtgescholden. Maar dat geldt niet voor zijn reputatie van trouw. Die wordt niet uitgewist. Dus de naam van de rechtvaardigen staat na hun opstanding nog steeds in het boek van het leven (Hebr. 6:10). Natuurlijk moeten ze wel trouw blijven om hun naam in het boek van het leven te behouden. w22.09 18 ¶13, 15