zaterdag 16 maart
Met de hoop op redding als helm. — 1 Thess. 5:8.
Een helm beschermt het hoofd van een soldaat. In de geestelijke oorlog moet je je denkvermogen beschermen tegen de aanvallen van Satan. Hij vuurt allerlei verleidingen en ideeën op je af om je denken te infecteren. Net zoals een helm het hoofd van een soldaat beschermt, zo beschermt hoop je denken zodat je Jehovah trouw kunt blijven. Als je hoop zwakker wordt en vleselijke gedachten je gaan beheersen, kun je het doel van eeuwig leven uit het oog verliezen. Denk maar aan de christenen in het oude Korinthe die hun geloof verloren in een belangrijke belofte van God: de opstandingshoop (1 Kor. 15:12). Volgens Paulus leven mensen die geen hoop op een toekomstig leven hebben alleen voor het nu (1 Kor. 15:32). Veel mensen in deze tijd leven voor het nu en zijn alleen gericht op pleziertjes, omdat ze niet in Gods beloften geloven en geen hoop hebben. Maar wij hebben vertrouwen in de toekomst die God belooft. w22.10 25-26 ¶8-9
zondag 17 maart
Bid zonder ophouden. — 1 Thess. 5:17.
Jehovah wil graag dat je tot hem bidt. Hij ziet wat je doormaakt en heeft beloofd dat hij dag en nacht naar je zal luisteren. Hij luistert graag naar zijn aanbidders (Spr. 15:8). Waar kun je over bidden als je het gevoel hebt alleen te staan? Stort je hart bij Jehovah uit (Ps. 62:8). Vertel hem wat je zorgen zijn en welk gevoel ze je geven. Vraag hem je te helpen met je gevoelens om te gaan. Als je bijvoorbeeld op school geen getuigenis durft te geven, kun je Jehovah vragen je de moed te geven om iets te zeggen. Je kunt hem zelfs vragen je de wijsheid te geven om je geloof tactvol te kunnen uitleggen (Luk. 21:14, 15). Als je worstelt met negatieve emoties, vraag Jehovah dan je te helpen er met een ervaren broeder of zuster over te praten. En je kunt Jehovah vragen de persoon die je in vertrouwen neemt te helpen begripvol naar je te luisteren. Let erop hoe hij op je gebeden reageert en aanvaard de hulp van anderen. Je zult je minder alleen voelen. w22.08 10 ¶6
maandag 18 maart
Die mensen overtreden de geboden van caesar. — Hand. 17:7.
Kort nadat in Thessalonika een gemeente was gevormd, kregen de nieuwe gelovigen hevige tegenstand. Een boosaardige menigte sleepte een aantal broeders ‘naar de stadsbestuurders’ (Hand. 17:6). Je kunt je wel voorstellen dat die pasbekeerde christenen echt even van slag moeten zijn geweest. Ze hadden kunnen denken dat ze het beter wat rustiger aan konden doen in hun dienst voor Jehovah. Maar Paulus wilde dat niet laten gebeuren. Hij zag erop toe dat de nieuwe gemeente goed verzorgd werd. Paulus schreef later aan de Thessalonicenzen: ‘We hebben Timotheüs gestuurd (...). Hij moest jullie versterken en jullie aanmoedigen in jullie geloof, zodat niemand door die beproevingen van slag zou raken’ (1 Thess. 3:2, 3). Timotheüs had gezien hoe Paulus de broeders en zusters in Lystra moed had ingesproken. Omdat Timotheüs had gezien hoe Jehovah dat had laten aflopen, kon hij zijn nieuwe broeders en zusters verzekeren dat ook voor hen alles goed zou komen (Hand. 14:8, 19-22; Hebr. 12:2). w22.08 21 ¶4