MARKUS
Aantekeningen — Hoofdstuk 1
Markus: Van de Latijnse naam Marcus. Markus was de Romeinse bijnaam van de ‘Johannes’ uit Han 12:12. Deze Johannes Markus was de zoon van Maria, een vroege discipel die in Jeruzalem woonde, en een neef van Barnabas (Kol 4:10), met wie hij samen reisde. Markus ging ook met Paulus en andere vroege christenen mee op hun zendingsreizen (Han 12:25; 13:5, 13; 2Ti 4:11). Hoewel in het evangelie zelf niet wordt vermeld wie het heeft geschreven, wordt het door schrijvers uit de tweede en derde eeuw aan Markus toegeschreven.
Volgens Markus: Geen van de evangelieschrijvers vermeldt zijn naam in zijn verslag, en de titel maakte blijkbaar geen deel uit van de oorspronkelijke tekst. In sommige manuscripten van Markus’ evangelie wordt de titel weergegeven als Euaggelion Kata Markon (Goed nieuws [of: Evangelie] volgens Markus), terwijl in andere de kortere titel Kata Markon (Volgens Markus) wordt gebruikt. Het is niet helemaal duidelijk wanneer men ermee begon zulke titels toe te voegen of te gebruiken. Volgens sommigen was dat in de tweede eeuw, omdat er manuscripten van de evangeliën met de langere titel zijn gevonden die dateren van eind tweede of begin derde eeuw. Volgens sommige geleerden zijn de openingswoorden van het boek Markus (‘Het begin van het goede nieuws over Jezus Christus, de Zoon van God’) misschien de reden waarom de term evangelie (bet.: ‘goed nieuws’) gebruikt ging worden als omschrijving van deze verslagen. Het gebruik van zulke titels met de naam van de schrijver kan om praktische redenen zijn ontstaan, namelijk om de boeken duidelijk te identificeren.
het goede nieuws: Zie aantekeningen bij Mt 4:23; 24:14 en Woordenlijst.
het goede nieuws over Jezus Christus: De Griekse uitdrukking kan ook vertaald worden met ‘het goede nieuws van Jezus Christus’, dat wil zeggen het goede nieuws dat Jezus verkondigde.
de Zoon van God: Hoewel deze woorden in sommige manuscripten ontbreken, wordt ook de lange weergave goed ondersteund door de manuscripten.
Jesaja, de profeet: Het citaat dat volgt is een combinatie van de profetieën in Mal 3:1 en Jes 40:3. Beide profetieën worden toegepast op Johannes de Doper. Om ze uit elkaar te houden zijn er haakjes gezet rond de woorden uit Maleachi. Het citaat uit Jesaja, dat in vers 3 begint, geeft de inhoud van Johannes’ boodschap weer. Het citaat uit Maleachi gaat over Johannes’ rol als boodschapper. Het hele citaat wordt aan Jesaja toegeschreven, misschien omdat in Jesaja het gedeelte staat dat benadrukt moet worden.
Let op!: Het Griekse woord idou, dat onder andere is vertaald met ‘luister’, ‘kijk’, ‘let op’, ‘op dat moment’ en ‘opeens’, wordt vaak gebruikt om de aandacht te vestigen op wat volgt. Het spoort de lezer aan om zich een voorstelling te maken van het tafereel of te letten op een detail in het verslag. Het wordt ook gebruikt voor nadruk of om iets nieuws of verrassends te introduceren. In de Griekse Geschriften komt het woord vooral voor in de evangeliën van Mattheüs en Lukas en in het boek Openbaring. In de Hebreeuwse Geschriften wordt een vergelijkbaar woord veel gebruikt.
Jehovah: In dit citaat uit Jes 40:3 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.) Markus past deze profetie toe op wat Johannes de Doper (Mr 1:4) deed om de weg voor Jezus vrij te maken. (Zie aantekeningen bij Mt 3:3 en Jo 1:23.)
Maak zijn paden recht: Zie aantekening bij Mt 3:3.
de Doper: Of ‘de Onderdompelaar’. Het Griekse deelwoord dat hier en in Mr 6:14, 24 met ‘Doper’ wordt weergegeven, kan ook vertaald worden met ‘degene die doopt’. Hoewel dit in het Grieks qua vorm iets verschilt van het zelfstandig naamwoord Baptistes, dat in Mr 6:25 en 8:28 en in Mattheüs en Lukas voorkomt, kunnen beide vormen (in Mr 6:24, 25 afwisselend gebruikt) weergegeven worden met ‘Doper’. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)
de woestijn: Dat wil zeggen de woestijn van Judea. (Zie aantekening bij Mt 3:1.)
dopen als symbool van berouw: Lett.: ‘doop van berouw’. De doop waste geen zonden weg. Degenen die zich door Johannes lieten dopen, hadden berouw over hun zonden tegen de wet en toonden dat ze vastbesloten waren hun gedrag te veranderen. Die berouwvolle houding zou hen naar Christus leiden (Ga 3:24). Zo bereidde Johannes een volk erop voor ‘de redding’ te zien waarin God voorzag (Lu 3:3-6; zie aantekeningen bij Mt 3:2, 8, 11 en Woordenlijst ‘Berouw’ en ‘Doop, dopen’).
Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem: ‘Heel’ en ‘alle’ worden hier gebruikt als hyperbool om te benadrukken hoeveel belangstelling Johannes met zijn prediking wekte. Het betekent niet dat letterlijk elke inwoner van Judea of Jeruzalem naar hem toe ging.
dopen: Of ‘onderdompelen’. (Zie aantekening bij Mt 3:11 en Woordenlijst ‘Doop, dopen’.)
bekenden openlijk hun zonden: Zie aantekening bij Mt 3:6.
kleren van kameelhaar: Zie aantekening bij Mt 3:4.
sprinkhanen: Zie aantekening bij Mt 3:4.
wilde honing: Zie aantekening bij Mt 3:4.
sterker: Zie aantekening bij Mt 3:11.
sandalen: Zie aantekening bij Mt 3:11.
jullie gedoopt: Of ‘jullie ondergedompeld’. (Zie aantekening bij Mt 3:11 en Woordenlijst ‘Doop, dopen’.)
jullie dopen met heilige geest: Of ‘jullie onderdompelen in heilige actieve kracht’. Hier maakt Johannes de Doper bekend dat Jezus een nieuwe regeling zou instellen: de doop met heilige geest. Zij die met Gods geest worden gedoopt, worden Zijn door de geest verwekte zonen en krijgen het vooruitzicht in de hemel te leven en als koningen over de aarde te regeren (Opb 5:9, 10).
die dagen: Volgens Lu 3:1-3 begon Johannes de Doper zijn bediening ‘in het 15de regeringsjaar van Tiberius Caesar’, oftewel in de lente van het jaar 29. (Zie aantekening bij Lu 3:1.) Zo’n zes maanden later, in de herfst van het jaar 29, kwam Jezus naar Johannes om zich te laten dopen. (Zie App. A7.)
Zodra: De eerste van de 11 keer dat het Griekse euthus in Markus 1 voorkomt (Mr 1:10, 12, 18, 20, 21, 23, 28, 29, 30, 42, 43). Afhankelijk van de context is het vertaald met woorden als meteen, zodra en onmiddellijk. Deze veelvoorkomende formulering (meer dan 40 keer) maakt Markus’ verslag levendig en geeft er een gevoel van urgentie aan.
hij: Kennelijk Jezus. Uit Jo 1:32, 33 blijkt dat Johannes de Doper dit ook zag, maar Markus’ verslag lijkt het perspectief van Jezus weer te geven.
de hemel: Zie aantekening bij Mt 3:16.
de hemel geopend werd: God zorgde er blijkbaar voor dat Jezus hemelse zaken kon waarnemen. Het kan zijn dat God op dit moment toeliet dat hij zich dingen uit zijn voormenselijke leven kon herinneren. Uit de dingen die Jezus na zijn doop zei, vooral in zijn innige gebed in de paschanacht van 33, blijkt dat hij toen wist van zijn leven in de hemel. Uit dat gebed blijkt ook dat hij zich herinnerde wat hij zijn Vader had horen zeggen en had zien doen en ook welke eer hij in de hemel had gehad (Jo 6:46; 7:28, 29; 8:26, 28, 38; 14:2; 17:5). Die herinneringen heeft Jezus misschien teruggekregen toen hij gedoopt en gezalfd werd.
als een duif: Duiven werden voor heilige dingen gebruikt en hadden een symbolische betekenis. Ze werden als slachtoffer gebracht (Mr 11:15; Jo 2:14-16). Ze stonden symbool voor onschuld en zuiverheid (Mt 10:16). De duif die door Noach werd losgelaten kwam met een olijfblad terug naar de ark, waaruit bleek dat het water van de vloed gezakt was (Ge 8:11) en dat er een tijd van rust en vrede zou aanbreken (Ge 5:29). Het kan dus zijn dat Jehovah de duif bij Jezus’ doop gebruikte om de aandacht te vestigen op Jezus’ rol als de Messias, de zuivere en zondeloze Zoon van God die zijn leven voor de mensheid zou offeren en de basis zou leggen voor een periode van rust en vrede tijdens zijn bestuur als Koning. Toen Gods geest (zijn actieve kracht) bij Jezus’ doop op hem neerdaalde, kan het eruit hebben gezien als het gefladder van een duif die ergens neerstrijkt.
op: Of ‘in’, dat wil zeggen in hem komen.
klonk er een stem uit de hemel: De eerste van de drie keer in de evangeliën waar wordt gezegd dat Jehovah rechtstreeks tot mensen spreekt. (Zie aantekeningen bij Mr 9:7 en Jo 12:28.)
Jij bent mijn geliefde Zoon: Toen Jezus een geestelijk wezen was, was hij Gods Zoon (Jo 3:16). Na zijn geboorte als mens was Jezus net als de volmaakte Adam een ‘zoon van God’ (Lu 1:35; 3:38). Maar het lijkt redelijk dat Gods woorden hier meer betekenen dan een bevestiging van Jezus’ identiteit. Door deze verklaring die samenging met de uitstorting van heilige geest gaf God kennelijk aan dat de mens Jezus Zijn door de geest verwekte Zoon was, dat wil zeggen ‘opnieuw geboren’ met de hoop om tot hemels leven terug te keren, en dat hij door de geest was gezalfd als Gods aangestelde Koning en Hogepriester (Jo 3:3-6; 6:51; vergelijk Lu 1:31-33; Heb 2:17; 5:1, 4-10; 7:1-3).
Ik heb je goedgekeurd: Of ‘ik ben heel blij met je’, ‘je geeft mij grote vreugde’. Deze uitdrukking komt ook voor in Mt 12:18, een citaat uit Jes 42:1 over de beloofde Messias of Christus. Met de uitstorting van heilige geest en Gods verklaring over zijn Zoon werd duidelijk dat Jezus de beloofde Messias was. (Zie aantekeningen bij Mt 3:17 en 12:18.)
zette de geest hem ertoe aan (...) te gaan: Of ‘bewoog de actieve kracht hem ertoe (...) te gaan’. Het Griekse pneuma verwijst hier naar Gods geest, die als een aandrijvende kracht kan werken en iemand ertoe kan aanzetten dingen te doen in overeenstemming met Gods wil (Lu 4:1; zie Woordenlijst).
Satan: Zie aantekening bij Mt 4:10.
de wilde dieren: In Jezus’ tijd waren er in dat deel van de wereld veel meer wilde dieren dan nu. Het was het leefgebied van wilde zwijnen, hyena’s, luipaarden, leeuwen en wolven. Markus is de enige evangelieschrijver die vermeldt dat er in dit gebied wilde dieren zaten. Blijkbaar schreef hij vooral voor niet-Joden, onder wie de Romeinen en anderen die niet bekend waren met de geografie van Israël.
De vastgestelde tijd is aangebroken: Of ‘de vastgestelde tijd is vervuld’. In deze context is ‘de vastgestelde tijd’ (Grieks: kairos) de tijd waarop volgens de voorzegging in de Schrift Jezus’ bediening op aarde zou beginnen en mensen de gelegenheid zouden krijgen in het goede nieuws te geloven. Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor de ‘tijd’ van inspectie die met Jezus’ bediening aanbrak (Lu 12:56; 19:44) en de ‘vastgestelde tijd’ van zijn dood (Mt 26:18, vtn.).
Gods Koninkrijk: Deze uitdrukking komt in het evangelie van Markus 14 keer voor. In het evangelie van Mattheüs staat deze formulering slechts vier keer (Mt 12:28; 19:24; 21:31, 43) maar wordt de parallelle uitdrukking ‘Koninkrijk van de hemel’ zo’n 30 keer gebruikt. (Vergelijk Mr 10:23 met Mt 19:23, 24.) Het Koninkrijk was het thema van Jezus’ prediking (Lu 4:43). In de evangeliën wordt meer dan 100 keer naar het Koninkrijk verwezen, grotendeels in uitspraken van Jezus. (Zie aantekeningen bij Mt 3:2; 4:17 en 25:34.)
het Meer van Galilea: Zie aantekening bij Mt 4:18.
hun netten (...) uitgooien: Zie aantekening bij Mt 4:18.
vissers: Zie aantekening bij Mt 4:18.
vissers van mensen: Zie aantekening bij Mt 4:19.
volgden hem: Zie aantekening bij Mt 4:20.
Jakobus (...) en zijn broer Johannes: Zie aantekening bij Mt 4:21.
Zebedeüs: Zie aantekening bij Mt 4:21.
met de loonarbeiders: Markus is de enige die vermeldt dat het vissersbedrijf van Zebedeüs en zijn zonen ‘loonarbeiders’ in dienst had. Die informatie was misschien afkomstig van Petrus, kennelijk een compagnon in het bedrijf en een ooggetuige van het meeste dat Markus opschreef (Lu 5:5-11; zie ook Inleiding tot Markus). Dat Zebedeüs en zijn zonen met loonarbeiders werkten en volgens Lukas’ verslag ook meer dan één boot hadden, wijst erop dat hun bedrijf goed liep. (Zie aantekening bij Mt 4:18.)
Kapernaüm: Zie aantekening bij Mt 4:13.
synagoge: Zie Woordenlijst.
zijn manier van onderwijzen: Deze uitdrukking duidt op hoe Jezus onderwees, de onderwijsmethoden die hij gebruikte. Dat omvatte ook wat hij onderwees.
niet zoals de schriftgeleerden: In tegenstelling tot de schriftgeleerden die gerespecteerde rabbi’s citeerden als autoriteit, sprak Jezus als een vertegenwoordiger van Jehovah, als iemand met gezag, en baseerde hij zijn leringen op Gods Woord (Jo 7:16).
een onreine geest: Markus wisselt deze uitdrukking af met de term demon. (Vergelijk Mr 1:23, 26, 27 met 1:34, 39 en ook Mr 3:11, 30 met 3:15, 22.) Het gebruik van de uitdrukking laat uitkomen dat de demonen moreel en geestelijk onrein zijn en ook een onreine invloed op mensen hebben.
Hij schreeuwde: Toen de man de woorden schreeuwde die in vers 24 staan, sprak Jezus bestraffend tot de onreine geest, de bron van de woorden van de man (Mr 1:25; Lu 4:35).
Wat hebben we met jou te maken: Zie aantekening bij Mt 8:29.
we (...) ik: In vers 23 wordt maar één onreine geest genoemd. Kennelijk gebruikt de geest die de man in zijn macht had ‘we’ voor zichzelf en de andere demonen, en spreekt hij daarna met ‘ik’ alleen over zichzelf.
Zwijg: Lett.: ‘wees gemuilkorfd’. De onreine geest wist dat Jezus de Christus (Messias) was en noemde hem ‘de Heilige van God’ (vs. 24), maar Jezus wilde demonen niet toestaan over hem te getuigen (Mr 1:34; 3:11, 12).
Simons schoonmoeder: Zie aantekening bij Lu 4:38.
met koorts: Zie aantekening bij Lu 4:38.
na zonsondergang: Bij zonsondergang eindigde de sabbat (Le 23:32; Mr 1:21; zie aantekeningen bij Mt 8:16 en 26:20). Nu konden alle Joden zonder angst voor kritiek de zieken bij Jezus brengen voor genezing. (Vergelijk Mr 2:1-5; Lu 4:31-40.)
ziek of door demonen bezeten: De demonen veroorzaakten soms bepaalde lichamelijke aandoeningen bij de mensen die ze in hun macht hadden (Mt 12:22; 17:15-18). Maar de Bijbel maakt verschil tussen normale ziekten en het letsel dat werd veroorzaakt door bezetenheid. Wat de oorzaak van het lijden ook was, Jezus genas de mensen (Mt 4:24; 8:16; Mr 1:34).
De hele stad: Net als ‘heel’ en ‘alle’ in Mr 1:5 wordt ‘hele’ kennelijk ook hier als hyperbool gebruikt. Het is een levendige beschrijving van een groot aantal mensen.
ze wisten dat hij Christus was: In sommige Griekse manuscripten staat ‘ze kenden hem’, wat weergegeven kan worden met ‘ze wisten wie hij was’. Het parallelverslag in Lu 4:41 zegt: ‘Ze wisten dat hij de Christus was.’
Iedereen: Kennelijk een hyperbool die benadrukt dat een groot aantal mensen Jezus zocht.
predikte (...) in heel Galilea: Hiermee begint Jezus’ eerste predikingstocht door Galilea met de vier discipelen die hij net heeft uitgekozen: Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes (Mr 1:16-20; zie App. A7).
een melaatse: Zie aantekening bij Mt 8:2 en Woordenlijst.
op zijn knieën viel: In het Midden-Oosten was knielen in de oudheid een houding om respect te tonen, vooral als een verzoek aan een meerdere werd gedaan. Markus is de enige evangelieschrijver die bij dit voorval deze specifieke woorden gebruikt.
had medelijden: Of ‘werd door medelijden bewogen’. (Zie aantekening bij Mt 9:36.) Enkele vertalingen hebben ‘werd kwaad’, maar in de meeste oude manuscripten, waaronder de vroegste en meest gezaghebbende, staat ‘had medelijden (compassie)’. Ook de context ondersteunt de gedachte dat Jezus gemotiveerd wordt door medelijden en niet door woede.
raakte hem aan: Zie aantekening bij Mt 8:3.
Ik wil het!: Zie aantekening bij Mt 8:3.
aan niemand vertelt: Waarschijnlijk gaf Jezus deze opdracht omdat hij niet zijn eigen naam wilde eren en niets wilde doen dat de aandacht zou afleiden van Jehovah God en het goede nieuws van het Koninkrijk. Wat hij deed was een vervulling van de profetische woorden in Jes 42:1, 2, waar staat dat Jehovah’s dienaar ‘op straat zijn stem niet zou laten horen’, dat wil zeggen niet op een sensationele manier (Mt 12:15-19). Jezus’ nederige houding vormt een verfrissend contrast met die van de huichelaars die hij veroordeelt omdat ze ‘op de hoeken van de brede straten staan te bidden om door de mensen gezien te worden’ (Mt 6:5). Blijkbaar wilde Jezus dat mensen niet door sensationele berichten over zijn wonderen maar op basis van concrete bewijzen overtuigd zouden worden dat hij de Christus was.
ga je aan de priester laten zien: Volgens de wet van Mozes moest een priester controleren of een melaatse genezen was. De genezen melaatse moest naar de tempel reizen en het offer brengen dat Mozes had voorgeschreven en dat in Le 14:2-32 wordt beschreven.