-
VerdrukkingHulp tot begrip van de bijbel
-
-
wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen” (2 Thess. 1:6-8). Uit het boek Openbaring blijkt dat „Babylon de Grote” en het „wilde beest” verdrukking over Gods heiligen hebben gebracht (Openb. 13:3-10; 17:5, 6). Daaruit volgt logischerwijs dat de verdrukking die over „Babylon de Grote” en het „wilde beest” zal komen, deel uitmaakt van de „grote verdrukking”. — Openb. 18:20; 19:11-21.
-
-
VergaderingHulp tot begrip van de bijbel
-
-
VERGADERING.
Zie FEEST.
-
-
VergevingHulp tot begrip van de bijbel
-
-
VERGEVING.
Het schenken van vergiffenis aan een overtreder, wat inhoudt dat men geen wrok meer jegens hem koestert wegens zijn overtreding en elke aanspraak op vergoeding laat varen.
Volgens de wet die God aan de natie Israël had gegeven, moest iemand die tegen God of tegen zijn naaste gezondigd had, eerst het onrecht in overeenstemming met de in de Wet daarvoor geldende voorschriften goedmaken en vervolgens in de meeste gevallen een bloedig offer aan Jehovah aanbieden om vergeving van zijn zonden te ontvangen (Lev. 5:5–6:7). Daarom uitte Paulus het beginsel: „Ja, bijna alle dingen worden volgens de Wet met bloed gereinigd, en indien er geen bloed wordt vergoten, geschiedt er geen vergeving” (Hebr. 9:22). Het bloed van dierenoffers kon echter in werkelijkheid geen zonden wegnemen noch de zondaar een volmaakt zuiver geweten geven (Hebr. 10:1-4; 9:9, 13, 14). In tegenstelling daarmee werd door het voorzegde nieuwe verbond ware vergeving mogelijk op basis van het loskoopoffer van Jezus Christus (Jer. 31:33, 34; Matth. 26:28; 1 Kor. 11:25; Ef. 1:7). Zelfs toen Jezus nog op aarde was, bewees hij dat hij de macht had zonden te vergeven, door een verlamde te genezen. — Matth. 9:2-7.
Jehovah vergeeft „rijkelijk”. Dat blijkt uit Jezus’ illustraties van de verloren zoon en van de koning die een slaaf een schuld van 10.000 talenten (60.000.000 denarii) kwijtschold, terwijl die slaaf niet bereid was een medeslaaf een schuld van slechts 100 denarii kwijt te schelden (Jes. 55:7; Luk. 15:11-32; Matth. 18:23-35). Toch wordt Jehovah’s vergeving niet door sentimentaliteit ingegeven, want hij laat „beruchte daden” niet ongestraft (Ps. 99:8). Jozua waarschuwde de Israëlieten dat Jehovah hun geen vergeving zou schenken wanneer zij afvallig werden. — Joz. 24:19, 20; vergelijk Jesaja 2:6-9.
God heeft verordend dat een ieder die vergeving van hem wil ontvangen, een bepaalde handelwijze dient te volgen. De betrokken persoon moet zijn zonde toegeven en erkennen dat het een overtreding tegen God was; hij moet zijn zonde onomwonden belijden, het kwaaddoen ten zeerste betreuren en vastbesloten zijn met die verkeerde handelwijze of gewoonte te breken (Ps. 32:5; 51:4; 1 Joh. 1:8, 9; 2 Kor. 7:8-11). Hij moet al het mogelijke doen om het begane onrecht of de aangerichte schade te herstellen (Matth. 5:23, 24). Vervolgens moet hij tot God bidden en hem op basis van Christus’ loskoopoffer om vergeving vragen. — Ef. 1:7.
Bovendien zijn christenen ongeacht hoe vaak anderen tegen hen gezondigd hebben, verplicht deze overtredingen te vergeven (Luk. 17:3, 4; Ef. 4:32; Kol. 3:13). Wie weigert anderen te vergeven, kan niet verwachten dat God hem vergeeft (Matth. 6:14, 15). Zelfs wanneer iemand in de christelijke gemeente zich aan ernstig kwaaddoen schuldig heeft gemaakt en ’de goddeloze man verwijderd’ moet worden, kan hem — ingeval hij van oprecht berouw blijk geeft — te zijner tijd vergeving worden geschonken, en dan kunnen allen in de gemeente ’hun liefde jegens hem bevestigen’ (1 Kor. 5:13; 2 Kor. 2:6-11). Anderzijds wordt van christenen niet verlangd dat zij personen vergeven die boosaardig en moedwillig zonde beoefenen en geen berouw hebben. Zulke personen worden Gods vijanden. — Hebr. 10:26-31; Ps. 139:21, 22.
Het is ook passend te bidden of God anderen wil vergeven, ja, zelfs een hele gemeente. Mozes deed dit met betrekking tot de natie Israël door de zonde waaraan de natie zich schuldig had gemaakt aan Jehovah te belijden en hem om vergeving te vragen, waarop hij door Jehovah werd verhoord (Num. 14:19, 20). Ook Salomo bad bij de inwijding van de tempel of Jehovah zijn volk wilde vergeven wanneer zij zouden zondigen en vervolgens van hun verkeerde weg zouden terugkeren (1 Kon. 8:30, 33-40, 46-52). Ezra handelde in vertegenwoordigende zin voor de gerepatrieerde joden toen hij hun zonden in het openbaar beleed. Zijn oprechte gebed en vermaning hadden tot gevolg dat het volk stappen deed om Jehovah’s vergeving te ontvangen (Ezra 9:13–10:4, 10-19, 44). Jakobus moedigt iemand die geestelijk ziek is aan, de oudere mannen van de gemeente te roepen en die over hem te laten bidden, en zegt vervolgens: „Als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden” (Jak. 5:14-16). Er bestaat echter een „zonde welke de dood met zich brengt”, de zonde tegen de heilige geest, een opzettelijk beoefenen van zonde waarvoor geen vergeving bestaat. Voor degenen die op deze wijze zondigen, dienen wij niet te bidden. — 1 Joh. 5:16; Matth. 12:31; Hebr. 10:26, 27.
-
-
VergoedingHulp tot begrip van de bijbel
-
-
VERGOEDING.
Onder de wet die door bemiddeling van Mozes aan Israël was gegeven, werd er vergoeding geëist wanneer er op enig terrein van intermenselijke betrekkingen schade of verlies was geleden. Ook moest er vergoeding worden gegeven voor gedane arbeid of verleende diensten. Loonarbeiders — of het nu Israëlieten waren, inwonende vreemdelingen of anderen — moesten nog dezelfde dag hun loon uitbetaald krijgen. — Lev. 19:13; Deut. 24:14, 15.
PERSOONLIJK LETSEL
Wie bij een ruzie iemand zo sloeg dat hij hem verwondde, moest diens verzuimde werktijd vergoeden totdat de persoon volledig genezen was. — Ex. 21:18, 19.
-